Jaarlijks wordt door het kabinet in september de miljoenennota gepresenteerd aan het parlement. De overheid definieert de miljoenennota als: ‘een document waarin de verwachte ontwikkelingen, belangrijkste plannen en keuzes van het kabinet staan voor het komende jaar.’ Zowel de inkomsten- als de uitgaven worden daarbij verantwoord. In de miljoenennota van 2025 zijn € 425,1 miljard aan inkomsten en € 457 miljard aan uitgaven begroot.
De afgelopen weken zijn de inleidende beschietingen begonnen om het volk voor te bereiden op lastige maatregelen, die volgen uit de keuzes, die het kabinet wil gaan maken met ingang van 2026. Het ging in het bijzonder om de AOW. De hoofdeconoom van het Centraal Bureau voor de Statistiek nam het voortouw met onheilspellende uitspraken over de onbetaalbaarheid van de AOW op termijn. Er wordt gewezen op het achterblijven van de AOW premie ontvangsten bij de uitgaven aan AOW. Het ontbrekende deel wordt bijgedragen uit de belastingen. Dit is niet nieuw. Vanaf 1957 toen de AOW werd ingevoerd, betaalden de werkenden de premie waaruit de AOW werd betaald.

De financiering van de AOW was gebaseerd op het zogenoemde omslagstelsel. De naoorlogse generatie werkenden betaalde een stevige premie om de ouderen hun uitkering mogelijk te maken. Zoveel, dat er meer werd betaald dan er werd uitgegeven. De reden, die hiervoor werd opgegeven was, dat er een tijd zou komen waarop er minder zou worden ontvangen dan uitgegeven aan AOW. In het bijzonder als de babyboom generatie zelf met pensioen zou gaan en dat was na 2010. Desondanks bleef de premie ontvangst achter bij de uitkeringen. Ook omdat de overheid de AOW premie zoveel mogelijk wilde beperken en daardoor de loonkosten, om zo de ondernemers ter wille te zijn.
Dat de AOW kwestie nu naar voren wordt gebracht, is geen toeval. Het houdt verband met de keuzeproblemen waarvoor de overheid is geplaatst. Ik kom hierop terug. Dat de AOW werd gefinancierd uit premies op basis van een omslagstelsel is niet omdat dit de enige mogelijkheid is. Er wordt van uitgegaan dat het een verzekering betreft. Men spreekt ook over volks- en werknemersverzekeringen in verband met AOW, zorg, nabestaandenuitkering, ziekte-uitkering et cetera. Dit klopt gedeeltelijk, want het is niet precies bekend wat er op welk tijdstip en in welke omvang moet worden uitgekeerd. De financiering ervan komt echter linksom of rechtsom uit de portemonnee van de belastingplichtigen.
Daarom, als er onvoldoende in de pot zit van een of meer van de regelingen, dan komt het verschil uit de belastingpot. De keus is dan om de premie te verhogen of om de regeling te versoberen. Een andere mogelijkheid is om de regelingen te betalen uit de belastingpot. Dan gaat het niet meer om te weinig premieontvangsten om een regeling te kunnen blijven uitvoeren op hetzelfde niveau, maar om welke uitgaven en in welke omvang in de begroting worden opgenomen. Heeft men het ervoor over? Zijn er andere concurrerende uitgavenposten?
De hoogte van de AOW uitkering is daarom een kwestie van KEUZE. Het maakt niet uit of er AOW premie wordt geheven en daaruit dit gepensioneerden inkomen wordt betaald, of dat het uit te keren bedrag wordt opgenomen in de overheidsbegroting. De bewering dat ‘de regering’ het verschil tussen AOW premieopbrengsten en AOW uitkeringen moet bijleggen is niet kloppend.
De ‘regering’ heeft geen geld, WIJ zorgen ervoor dat de ‘schatkist’ wordt gevuld met een veelheid van belastingen: inkomstenbelasting, loonbelasting, BTW, vennootschapsbelasting, accijnzen, energiebelasting, motorrijtuigenbelasting, erfbelasting, bijzondere verbruiksbelasting, overdrachtsbelasting en nog meer. Daarnaast worden er volks- en werknemersverzekeringspremies, zoals zorgpremies (ZVW) premies en AOW premies geheven.


de miljoenennota 2025
‘De overheid heeft tot taak om met dat geld ervoor te zorgen dat het welzijn en de welvaart van alle Nederlanders wordt gewaarborgd’. Dit staat in de grondwet. De overheid die we sinds 2000 hebben meegemaakt, heeft hier een ruime interpretatie aan gegeven en er zijn omvangrijke uitgaven gedaan die in directe zin niets hebben toegevoegd aan het welzijn en de welvaart van alle Nederlanders.
Nu onder internationale pressie Nederland 5% van het BBP moet gaan bijdragen aan de belangen van de wapenindustrie en de voorstanders van ‘vrede door oorlog’, zoekt de overheid naar ruimte in de overheidsbegroting om dit omvangrijke bedrag op te kunnen brengen. En hoe ligt het voor de hand om hiervoor de weg van de minste weerstand te bewandelen? Gepensioneerden mopperen wel, maar wat kunnen ze er tegen doen als hun inkomen lager wordt?
‘De mate van beschaving van een samenleving wordt afgelezen uit de manier waarop er wordt omgegaan met de kwetsbare en afhankelijke groepen in die samenleving – jeugd, ouderen, gehandicapten, langdurig zieken -. Nederland schiet hier behoorlijk te kort. Dat andere landen het minder of nauwelijks beter doen, doet aan dit feit niets af. ’
De verwarring is groot door de Volks- en Werknemersverzekeringen , waarvoor premies worden betaald en die een substantieel deel uitmaken van de loonkosten. Er wordt in dit verband gesproken over gemeenschapsgeld. Alsof de ontvangsten uit directe en indirecte belastingen geen gemeenschapsgeld zouden zijn, maar eigendom van de overheid. Bovendien is de premiebetaling van de belangrijkste regelingen afgetopt. De hoogste inkomens – boven € 77.000 – dragen daaraan bij tot een maximum – nu € 77.000 -. Er is geen premieheffing over inkomens boven dat maximum.
De huidige regelingen leggen daarom de grootste druk bij de midden en hogere inkomens. Dit kan anders. Het is mogelijk om het geld dat voor de uitvoering van die regelingen nodig is, te halen uit de – directe en indirecte – belastingopbrengsten. Die moeten dan hoger worden om de weggevallen premieontvangsten te compenseren. Dit betekent een verhoging van de inkomstenbelasting. Dan wel echter dat de zwaarste lasten door de sterkste schouders worden gedragen en de hogere inkomens relatief meer worden belast. Hetzelfde geldt ook voor de vennootschapsbelasting, want de grootste ondernemingen worden daarbij het meest ontzien.
Ad Broere