een vernieuwende visie op mens, geld en waarde

Pensioenen in Geld in de Bijrol

Ik heb in mijn boek ‘Geld in de Bijrol’ (2018) een hoofdstuk geschreven over pensioenen. Ik heb daarin de onvermijdelijke ontwikkeling aangegeven, die nu tot een climax is gekomen. Mijn bijdrage aan de discussie over de toekomst van pensioenen zou veel ongenoegen hebben kunnen voorkomen. Hierna volgt een deel van het betreffende hoofdstuk. ‘Geld in de Bijrol’ is te koop via mijn online winkel.

‘In de collectieve pot komt dus het geld van de premiestortingen en van het rendement dat het fonds weet te maken door het geld te beleggen. De pensioenuitkeringen volgen hun eigen spoor. Deze zijn gebaseerd op toezeggingen, die op hun beurt weer zijn berekend op basis van een aantal veronderstellingen, waarbij voorzichtigheid troef is. Per saldo zit er meer dan voldoende in de pot om aan alle verplichtingen van nu en in de toekomst te kunnen voldoen. Ik heb berekend  dat de ‘vrije reserve’ meer dan voldoende is en voor alle fondsen samen in de honderden miljarden loopt, want alleen al bij het ABP ging het in 2014 om zo’n 133 miljard euro. Dit bedrag zou resteren als het ABP op 31 december 2014 de activiteiten zou hebben gestaakt, het geld in een digitale kluis zou hebben gestopt en daarmee aan alle verplichtingen die op dat moment waren aangegaan zou hebben voldaan. Er zouden in dit hypothetische voorbeeld dus geen nieuwe verplichtingen na 31 december 2014 zijn ontstaan en evenmin zouden er nog nieuwe premiestortingen worden gedaan.

Deze vrije reserve komt niet ten goede aan de pensioengerechtigden die ervoor hebben gespaard. Het wordt doorgeschoven naar de toekomst en meegenomen in het bedrag dat beschikbaar moet zijn om aan de toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen. Deze verplichtingen worden vastgesteld op basis van een rekenrente van 1,5 procent. Stel dat de sombere prognose juist zou zijn, dan zouden de pensioenpremies heel stevig omhoog moeten gaan (zie mijn eerdere rekenvoorbeeld). Dit gebeurt echter niet omdat de opgebouwde vrije reserve wordt gebruikt om de pensioenpremies lager te houden dan ze zouden moeten zijn op basis van de gehanteerde rekenrente. In feite hebben de werkgevers het grootste belang bij het laag houden van de premies. Hoge loonkosten zijn geen populair onderwerp voor hen. Ook niet voor ‘s lands grootste werkgever: de overheid. Meer loonkosten betekent een grotere druk op het overheidsbudget. Het ligt daarom niet voor de hand dat er zou worden erkend dat de vrije reserves van de fondsen toebehoren aan degenen die ervoor hebben gespaard. Het gevolg hiervan zou immers zijn dat de premies onvermijdelijk fors moeten stijgen en dat de bestaande pensioenen (fors) kunnen worden geïndexeerd.

“Het feit dat we niet kunnen indexeren ligt niet aan de beleggingen. Het
rendement op lange termijn is ruim 8 procent. Dat is ruim voldoende om ervoor
te zorgen dat we heel veel geld in kas hebben om de pensioenen nu en in
de toekomst uit te betalen. Het feit dat we niet kunnen indexeren heeft
te maken met wetgeving. Die wetgeving schrijft pensioenfondsen voor om
heel grote buffers met geld aan te houden voor het geval het in de
toekomst weer heel slecht gaat op de aandelenbeurzen. Wij vinden die
buffers ook erg hoog, maar moeten ons aan de wet houden.”

“Door onder andere het verplicht hanteren van de huidige rekenrente, is
een hoge buffer nodig. Wij zijn met u van mening dat de huidige nominale
systematiek niet deugt. Daarom bepleiten we al vele jaren af te stappen
van een regeling waarbij de rekenrente zo’n dominante rol vervult.”

quote Pensioenfonds Zorg en Welzijn

Het zou een stap in de goede richting betekenen als elke pensioengerechtigde, gepensioneerd en niet-gepensioneerd, in het kader van werkelijke transparantie zou weten hoeveel kapitaal van hem of haar in de collectieve pot zit. Dus niet alleen hoeveel pensioenrechten hij of zij heeft en hoeveel kapitaal daarvoor is gereserveerd, want daarin zit weer een versluiering van de werkelijkheid.

Het zou vervolgens een goede tweede stap zijn als de pensioengerechtigde zelf inspraak zou krijgen in hoe en in wat zijn pensioenkapitaal wordt belegd. In de huidige situatie hebben de pensioengerechtigden daar niets over te zeggen en wordt het beleggen in handen gelegd van Goldman Sachs, Blackrock, Carlyle etc. Bovendien wordt van het beschikbare geld slechts zo’n 7 procent in Nederland belegd en de rest wereldwijd.

Er zouden bijvoorbeeld vijf beleggingsmogelijkheden op het menu kunnen worden gezet, waardoor de persoonlijke voorkeur van de pensioengerechtigde meer tot zijn recht komt. Wie weet is er een behoorlijk aantal pensioengerechtigden die hun kapitaal geïnvesteerd willen zien in goede en betaalbare huurwoningen en/of in het verduurzamen van energie. Dit laatste is bijzonder actueel nu de overheid het besluit heeft genomen de gaswinning in Groningen stop te zetten. Het is een noodzakelijk en moedig besluit, maar wel één met de nodige gevolgen. De alternatieven voor energie door gas zijn er. Voor de vele gezinnen met een lager inkomen betekent het echter een (te) hoge investering en als die niet wordt gedaan, een peperdure energierekening. Ook de voorkeur voor meer of minder risico moet bij de deelnemer worden gelegd en niet worden bepaald door het pensioenfonds op basis van leeftijd van de deelnemer.

De derde stap zou moeten zijn dat elke pensioengerechtigde het volledige pensioenkapitaal op zijn of haar naam krijgt. Met ‘volledig’ wordt hier het hele aandeel van de pensioengerechtigde in de collectieve pot bedoeld. Het blijft vanzelfsprekend uitgesteld inkomen, dus er is ook dan geen vrije beschikking over het persoonlijke pensioenkapitaal. Wel is er dus een keuzemogelijkheid: waarin wordt het pensioenkapitaal wel of niet belegd.’

Ik schreef in 2018 over gewenste en zelfs noodzakelijke keuzevrijheid en over medezeggenschap in de beleggingen. In 2023 werd de Wet Toekomst Pensioenen door de tweede en eerste kamer geloodst. De samenleving verkeerde nog in een shocktoestand door de naweeën van wat er zich tussen 2020 en 2022 afspeelde. Nu, in 2025 zijn bij velen de ogen open gegaan. Het lijkt in veel opzichten op wat ik in 2018 voorstond. Met dit ene grote verschil dat het dirigistische van bovenaf gebleven is. De pensioenfondsen zijn niet de onpartijdige schatbewaarders namens alle deelnemers aan het fonds. Er is in de praktijk geen medezeggenschap bij de deelnemers in de beleggingen, laat staan keuzemogelijkheid. De collectiviteit is eruit, de deelnemers krijgen op een arbitraire manier een persoonlijk kapitaal toegerekend en er wordt vastgehouden aan verplichte deelname. Door dat laatste zou wellicht een streep gaan als hier succesvol tegen wordt geprocedeerd.

© Ad  Broere