29 oktober 2017 De brief die Minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem op 1 februari 2016 naar de Tweede Kamer stuurde inzake het ‘Burgerinitiatief Ons Geld’ markeert een belangrijke omslag in de officiële lezing over het scheppen van digitaal geld. Het gaat hierbij in het bijzonder om onderstaande quote uit deze brief:
Van oudsher fungeren banken als intermediair tussen besparingen en leningen. De ex-ante aanwezigheid van spaargeld is echter geen voorwaarde voor het kunnen uitlenen van geld. Banken zijn in het huidige stelsel namelijk geldscheppende instellingen. Op het moment dat een bedrijf of persoon een kredietaanvraag doet, kan de bank een lening verstrekken door geld te creëren. De bank doet dat door aan de activakant van de balans de schuld van het bedrijf of de persoon bij te schrijven en aan de passivakant van de balans een deposito bij te schrijven waarmee betalingen kunnen worden verricht. Hiermee ontstaat giraal geld.
Kamerbrief Burgerinitiatief Ons Geld d.d. 1 februari 2016 van Minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem
De betekenis van deze uitspraak van de Minister van Financiën is groot. Het maakt een einde aan de stelligheid waarmee banken tot dusver ontkenden geld uit het niets c.q. geld door schuld te creëren. Nog in 2013 verwees de ING Bank de gedachte dat banken dit doen naar het rijk der fabelen.
De gevolgen van de bevestiging door Jeroen Dijsselbloem over de manier waarop digitaal geld door commerciële banken wordt gecreëerd, zijn verstrekkend. Banken kunnen het in rekening brengen van rente niet meer rechtvaardigen met het argument dat ook zij rente betalen aan hun spaarders en depositohouders. Verder wordt officieel bevestigd dat commerciële banken geld uit het niets maken en dat doen op basis van hun -private- winstdoelstelling. Deze winstdoelstelling is gekoppeld aan de belangen van de aandeelhouders en niet aan die van de samenleving. Banken zijn gewoon ondernemingen die het aandeelhoudersbelang centraal plaatsen, zoals alle grote beursgenoteerde ondernemingen dat doen. Er is daarom geen enkele reden om banken anders te behandelen dan bedrijven, die niet in de financiële sector actief zijn. Het verdienmodel gebaseerd op rente komt hierdoor ter discussie te staan. Want hoe kan een bedrijf een product (geld) verkopen voor geld, als het zelf het product niet in voorraad heeft? Laat staan dat geld een product zou zijn.
Ter illustratie hiervan een voorbeeld:
Bank A leent aan een klant € 300.000 uit voor de aankoop van een woning. De rente is 3%, 30 jaar vast en er wordt in die 30 jaar niet afgelost. In totaal betaalt de klant in 30 jaar € 270.000 rente aan de bank. Dit bedrag zijn de inkomsten van de bank, 30 jaar lang € 9.000 per jaar. Hieruit betaalt de bank zijn bedrijfskosten en een beetje rente en – gereduceerde- belasting. De rente die de bank op zijn beurt betaalt aan klanten is altijd lager dan de spaarrente, want het grootste deel van het geld dat banken gebruiken als dekking voor het geld dat ze uitlenen zijn de tegoeden op de rekening-courant rekeningen van bedrijven, overheid (bijvoorbeeld Belastingdienst) en instellingen (bijvoorbeeld Zorgverzekeraars) en de tegoeden op de salarisrekeningen van particulieren. Daarvoor vraagt de bank eerder geld dan dat ze ervoor betalen.
Bank A heeft voor het tot stand komen van de lening en voor het beheren ervan een aantal werkuren nodig, maakt gebruik van het computersysteem en heeft dekking nodig voor ‘overhead’kosten zoals salarissen van de directie, gebouwen en ondersteunende diensten. Als Bank A geen rente meer in rekening zou brengen – en ook geen rente meer zou uitbetalen aan klanten- en de inkomsten geheel zou baseren op uurtarieven, zoals advocaten en accountants dat doen, dan wordt het ‘plaatje’ compleet anders. Om de lening tot stand te brengen zijn in dit voorbeeld 20 gewerkte uren nodig. Het tarief dat de bank hanteert is inclusief de dekking voor alle genoemde kosten en bedraagt het exorbitante bedrag van € 400 per uur. Verder is er beheer en administratie tijdens de komende 30 jaar nodig, gemiddeld 4 uur per jaar, tegen hetzelfde tarief. De voor deze lening benodigde tijd is aan de hoge kant, een probleemloze lening vergt -veel- minder uren. Het is echter tekenend dat ook in dit vrij extreme voorbeeld het gewerkte uren verdienmodel € 56.000 oplevert en dat is iets meer dan 20% van het rente verdienmodel. Het rente verdienmodel heeft geleid tot een enorme overwaardering van wat banken in werkelijkheid aan economische waarde toevoegen. Als het verdienmodel van banken wordt gewijzigd, dan neemt daarmee de financiële druk van deze commerciële ondernemingen op de samenleving flink af. Verder zal er door een grotere transparantie van het nieuwe verdienmodel ten opzichte van het vorige door marktwerking een realistisch uurtarief gaan ontstaan.
geldschepping
Hoe komt het dat banken zo’n overgewaardeerde rol kregen toebedeeld? Vermoedelijk komt dat doordat wij aan geld waarde toekennen. Als we het hebben dan kunnen we van alles en als we het niet hebben dan houdt alles op. Wij zijn vergeten dat wijzelf de waarde produceren door de dingen die we voor elkaar maken en de diensten die we aan elkaar verlenen. Die waarde wordt uitgedrukt in geld. Als wij op deze manier gaan denken over geld, dan is het snel gedaan met ‘geld in de hoofdrol’. Geld wordt dan niet meer dan een hulpmiddel en banken zijn niet langer nodig om het geld voor ons te maken. We kunnen dat immers zelf. Geld is niet meer dan een afspraak en we kunnen daarvoor alles gebruiken dat als zodanig wordt vertrouwd. Of we nu goud en zilver of schelpen en een handvol zout of papier met een handtekening van de directeur van de Europese Centrale Bank of digitale tegoeden gebruiken, waarvan door de commerciële bank wordt gezegd dat je die te allen tijde kunt omwisselen in papiergeld en munten.
Geld is een afspraak, die als zodanig wordt vertrouwd. Tenminste, zo hoort het te zijn. De werkelijkheid is dat weinigen erover nadenken wat geld is en dat daardoor geld op een heel oneigenlijke en niet te vertrouwen manier wordt gebruikt. De meeste mensen weten niet waar het vandaan komt en zijn er ook niet in geïnteresseerd. Zolang je er maar dingen mee kunt kopen is het oké. In die lege ruimte zijn in het verleden de bankiers gedoken. Zij begrepen hoe het geldscheppingsproces werkt en vonden daarom uit dat: ‘het niet uitmaakt wie de wetten van een land maakt, zolang jij maar de macht hebt over de geldkraan.’ De bankiers ‘van den beginne’ bewezen hun gelijk door met geld zo veel geld te maken dat ze een enorme greep kregen op de wereldeconomie. Want de winsten behaald met het bankieren werden geherinvesteerd in interessante en lucratieve economische sectoren en in politieke bewegingen die hen meer geld en macht beloofden. Geld maakt macht, heel veel geld een enorme macht. Er werd een bundeltje geld in het vooruitzicht gesteld en de mens zette zijn talenten en kwaliteiten volledig in om dat bundeltje geld te verdienen. De ‘99%’ is erin getrapt en heeft onbewust de omkering in het denken toegestaan van ‘wijzelf vertegenwoordigen de waarde’ naar ‘zij die geld hebben, hebben de waarde in handen’. En zo is het nog steeds. Daarom bezitten acht superrijken in 2017 even veel als 3,6 miljard van de hele wereldbevolking. Dit fabelachtige vermogen hebben die acht superrijken verworven door geld voor zich te laten werken. De scheefheid van de verdeling van bezit in de wereld neemt nog steeds met een verontrustende snelheid toe, zo blijkt uit het meest recente rapport van Oxfam Novib.
armoede
Kan deze ontwikkeling nog worden gekeerd, of stevenen we onvermijdelijk af op een wereld waarin 99% in meer of mindere mate tekort komt en waarvan een steeds groter deel in een staat van acute armoede terecht komt? Dit zal absoluut zo zijn, zolang we de waarde buiten onszelf blijven leggen. De omkering of paradigmaverandering die we moeten maken is die van ‘niet geld, maar wijzelf vertegenwoordigen de waarde’. In de praktijk kunnen we ermee beginnen om het bankgeld af te schaffen. Hoe kunnen we dat doen? Door onderling af te spreken dat we ander geld gaan gebruiken. Geld dat door onszelf in omloop wordt gebracht, bijvoorbeeld binnen een ‘coöperatie’ en waarvoor geen rente wordt betaald en evenmin rente wordt ontvangen. De hoeveelheid geld die dan in omloop wordt gebracht is niet het gevolg van het winststreven van banken, maar ontstaat op basis van het economische proces zelf. Is er meer economische activiteit, dan is er meer geld nodig en is er minder economische activiteit, dan vermindert de hoeveelheid geld. Bijvoorbeeld, als een ondernemer een nieuw bedrijf start, dan heeft hij geld nodig om te investeren in een bedrijfspand, in bedrijfsuitrusting en in voorraad. De ondernemer krijgt dan geen lening van de coöperatie, maar een renteloos voorschot op wat hij in de toekomst met zijn bedrijfsactiviteiten gaat verdienen. Voor dit doel wordt dan geld gecreëerd. Het onderpand voor dit voorschot is de verdiencapaciteit van de ondernemer. De ondernemer heeft dus geen schuld, maar krijgt een voorschot op zijn vermogen om geld te verdienen.
voorschot
Als de ondernemer het voorschot heeft afgelost dan verdwijnt het geld dat hij als voorschot kreeg weer uit de circulatie. Ook in dit geval wordt geld uit het niets gecreëerd, echter niet op basis van schuld, maar op basis van de verdiencapaciteit van de ondernemer en zijn onderneming. Zonder rente, waardoor die extra belasting van zijn verdiencapaciteit er niet meer is en waardoor er niet minder geld in omloop is dan nodig. Immers, in de huidige geldscheppingspraktijk is er steeds te weinig geld in omloop om aflossing èn rente te kunnen betalen, omdat er niet meer geld beschikbaar komt dan dat er schuld is. Het grote verschil met het huidige financiële stelsel is dat in de nieuwe aanpak geld ontstaat uit het productieve economische proces zelf en niet door een wilsbesluit van bijvoorbeeld de president van de Europese Centrale Bank.
De basis van geld is het ‘kapitaal’ van de deelnemers aan het productieve economische proces. Dit kapitaal kan materieel en ook immaterieel zijn, zoals de toekomstige verdiencapaciteit van de ondernemer dat is in het voorbeeld. Iemand die een woning koopt krijgt voor het geld dat hij (nog) niet heeft een voorschot. Dit voorschot is niet groter dan dat wat hij of zij in de komende twintig tot dertig jaar redelijkerwijs kan terugbetalen. zonder rente vanzelfsprekend. De huizenprijzen gaan overigens zonder twijfel dalen als er geen rente meer wordt betaald.
Geld uit het niets is niet ‘the big issue’, zolang het een voorschot is op toekomstige verdiencapaciteit. Anthony Migchels, de bedenker van het initiatief De Florijn legt dit op een laagdrempelige manier uit in deze video:
Migchels maakt duidelijk dat banken zich het geld hebben toegeëigend dat eigendom is van de gemeenschap, terwijl hun functie niet meer is dan die van de boekhouder, die voor de gemeenschap bijhoudt wie een overschot of een voorschot heeft, hoe groot het bedrag is en die transacties van de ene rekening naar de andere faciliteert.
Wie moet er dan vaststellen hoeveel mevrouw A. of onderneming J. aan voorschot kan krijgen? Op de eerste plaats is dat degene die het voorschot aanvraagt zelf. Als het andere geld in beweging wordt gebracht door een Coöperatie of door een Stichting, dan zijn er vanzelfsprekend mensen met kennis van zaken nodig, die toetsen of de vraag om het voorschot realistisch is. Vooral om de vrager van het voorschot en de gemeenschap (Coöperatie of Stichting) in bescherming te nemen tegen onverstandige besluiten. Want als er onverhoopt iets zou gebeuren, waardoor de ondernemer of de huizenbezitter zijn voorschot niet meer kan terugbetalen, dan betekent dit verlies voor de voorschotnemer en voor de gemeenschap. Dit is niet geheel te voorkomen en daarom zal er voor elk voorschot dat wordt verleend een bedrag in een ‘stroppenpot’ moeten worden gestort om een eventueel verlies op te vangen. Dit bedrag hoeft echter niet groot te zijn, ten eerste omdat de voorschotten rentevrij zijn en ten tweede omdat er een belang is vanuit de gemeenschap om situaties zoals deze zoveel mogelijk te voorkomen.
De toekomst van banken
Het ligt aan onszelf of en wanneer banken in de huidige vorm gaan verdwijnen. Als wij anders gaan denken over geld en waarde dan is het logische gevolg hiervan dat banken zoals we ze nu kennen geen reden van bestaan meer hebben. De belangrijkste omslag in ons denken is daarbij dat de waarde niet in het geld zit, maar in onszelf. Wij bedenken en produceren alles wat er wordt voorgebracht. Tot dusver vooral ten faveure van een kleine groep mensen, die de waarde die wij produceren afromen via banken en beurzen. Uit het bovenstaande blijkt dat geld niet behoeft te worden overgelaten aan ondernemingen met winstoogmerk en met een licentie om geld uit het niets te creëren, dat vervolgens met rente wordt uitgeleend. Het is ook niet nodig om geldcreatie over te laten aan de overheid of aan een vierde macht die dat namens de overheid doet. In een volwassen, menswaardige samenleving kunnen we dat zelf. Lokaal, regionaal, landelijk en zelfs internationaal via coöperaties, opgezet volgens de menselijke maat. Het is daarbij essentieel dat er draagvlak is voor en samenwerking tussen deze initiatieven.
Als we dit met elkaar gaan aanpakken en niet het cynisme van ‘het lukt toch niet’ laten overheersen, dan kan het proces heel snel gaan. Het is altijd zo geweest dat nieuwe ontwikkelingen zijn begonnen met enkele pioniers, gevolgd door een aantal enthousiaste mensen, waarna er geleidelijk ook de twijfelaars en de kat-uit-de-boom kijkers aansloten. Nieuwe ontwikkelingen worden vrijwel altijd tegengewerkt, omdat zij die profiteren van de oude situatie hun voorrechten niet zomaar prijsgeven en veelal ook de macht hebben om de nieuwe initiatieven tegen te houden, te frustreren, verdacht te maken of zelfs te bestrijden. Het zal in dit geval niet anders gaan, maar Gandhi was duidelijk over de uitkomst: ‘Eerst negeren ze je, dan bevechten ze je en dan win je.’
(c) Ad Broere, econoom