een vernieuwende visie op mens, geld en waarde

Lage rente en pensioenen, is er een direct verband?

CDA Kamerlid Pieter Omtzigt heeft een initiatiefnota ingediend. Hij wil een onderzoek naar de effecten van de lage rente op de Nederlandse pensioenen. Omzigt wijst daarbij naar de ECB, die volgens hem verantwoordelijk is voor de lage rente door het omvangrijke opkoopprogramma van de Europese Centrale Bank.

Inmiddels heeft de ECB bijna € 1.300 miljard uit het niets gecreëerd geld gebruikt voor het aankopen van ‘slechte’ leningen. De doelstelling van dit aankoopbeleid is dat hierdoor de investeringen van bedrijven worden gestimuleerd, omdat banken meer bereid zijn om krediet te verlenen. Deze doelstelling wordt bij lange na niet waargemaakt. Vooral de financiële sector profiteert van het aankoopbeleid, door de verkoop van winkeldochters aan de ECB. De rente is in samenhang met het stimuleringsbeleid van de ECB gezakt tot een laag niveau. De bedoeling van de ECB is om de inflatie omhoog te duwen tot rond de 2%, omdat dit volgens de bank goed is voor prijsstabiliteit.

Staatsobligaties van landen zoals Nederland en Duitsland worden uitgegeven tegen 0% of zelfs een negatieve rente. Dit is goed voor de staatskas, want de rentedruk op de begroting is hierdoor sterk afgenomen en het kost daardoor ook veel minder moeite om de begroting in evenwicht te brengen en te houden. De pensioenfondsen hebben daarentegen veel last van die lage rente. Niet omdat het rendement dat de fondsen maken op hun beleggingen geheel wordt bepaald door de rente op staatsobligaties, maar omdat De Nederlandse Bank aan de fondsen heeft opgelegd dat de toekomstige verplichtingen moeten worden vastgesteld op basis van een rekenrente. De rekenrente is gebaseerd op risicoarme beleggingen en dat zijn staatsobligaties van landen zoals Nederland en Duitsland. Als je over 25 jaar 100 euro nodig hebt dan moet je nu 100 euro op de bank zetten om over 25 jaar 100 euro beschikbaar te hebben bij een rente van 0%. Als de rente 5% zou zijn dan heb je daarentegen nu aan € 29,53 genoeg om over 25 jaar € 100 te hebben. De nota van Omtzigt is opgebouwd op basis van de onwrikbare realiteit van de rekenrente. Als de fondsen alleen in obligaties zouden beleggen dan klopt die redenering. De werkelijkheid is anders.

Pensioenfondsen maken gebruik van een veelheid aan beleggingsinstrumenten om een zo hoog mogelijk rendement te behalen. Ze geven zelfs enorme bedragen uit aan gespecialiseerde investeringsbanken en beleggingsfondsen om door hun bemiddeling dat hoge rendement te realiseren. Zo kan met behulp van meerdere swaps een laagrentende lening worden ‘omgetoverd’ in een lening met een hoog rendement. Derivaten worden op grote schaal ingezet om een beter rendement gecombineerd met een beperkt risico te behalen op de beleggingen. De pensioenfondsen beleggen verder een groot deel van hun vermogen in aandelen en vastgoed. Het is onbegrijpelijk dat dit niet wordt meegenomen in een nota over pensioenen. Over de eerste drie kwartalen 2016 behaalde Zorg en Welzijn een rendement van 12 %. Het ABP scoorde 8,8% over dezelfde periode. Het gemiddelde rendement van het ABP bedroeg over de afgelopen 20 jaar 7%. Wat deze fondsen tekort kwamen op beleggingen in vastrentende waarden (vooral obligaties) werd ruimschoots gecompenseerd in rendement op aandelen.

Je zou toch denken: Dat weten ze wel in Den Haag… Gelet op de nota is de conclusie echter anders. Een discussie over de gevolgen van de lage rente voor de pensioenen, veroorzaakt door de ECB… Waarom niet een discussie over de gevolgen van de wereldwijde koersstijging van aandelen als gevolg van de geldverruimingspolitiek van de Federal Reserve (FED) in de V.S. en die van de Europese Centrale Bank (ECB)? Daar hebben de Nederlandse pensioenfondsen toch van meegeprofiteerd?

Er is echter meer waarvan je je afvraagt of het een blinde vlek is of dat het bewust wordt genegeerd. In de initiatiefnota staat heel correct dat de aanvullende pensioenen worden gevormd op basis van kapitaaldekking en de AOW op basis van een omslagstelsel. Die kapitaaldekking van de aanvullende pensioenen komt tot uiting in een totaal belegd vermogen van alle fondsen bij elkaar opgeteld van € 1.330 miljard per 30 september 2016. Ook al is deze gigantische reserve gevormd op basis van het kapitaaldekkingsstelsel en behoort het toe aan degenen die daarvoor premies hebben betaald, is het volkomen onduidelijk WIE deze gerechtigden zijn. Als het gaat om pensioenen dan wordt er in koor geroepen dat we zuinig -heel Hollands- op de reserves moeten zijn, omdat de jongeren ook met pensioen willen. Dit is een drogredenering. De reserves zijn gevormd om het pensioen uit te betalen aan degenen die ervoor hebben gespaard. Het is GEEN omslagstelsel en de reserves moeten daarom niet worden bewaard voor de volgende generatie(s). Het eerste dat zou moeten gebeuren is vaststellen wie recht heeft op welk deel van die € 1.330 miljard en dat dan ook daadwerkelijk aan de rechthebbenden uitkeren of het te reserveren voor degenen die nog in de opbouwfase zitten. Zo moeilijk is dit niet. Als er over een lange reeks van jaren een rendement is behaald van gemiddeld 7%, dan is er logischerwijs veel meer beschikbaar dan wanneer er met een rendement (rekenrente) van gemiddeld 2% wordt gerekend. Pieter Omtzigt zou zich met het oog op de verkiezingen echt onderscheiden als hij zich sterk maakt voor de vaststelling van wie de rechthebbenden zijn op die € 1.330 miljard. Ik denk dat de fondsen alle aanvullende pensioenen met terugwerkende kracht zouden indexeren.

Ook de verwachte gemiddelde levensduur na pensionering is een heikel onderwerp. Als de gemiddelde leeftijd waarop Nederlanders nu overlijden wordt gezet naast de actuariële gemiddelde resterende levensduurverwachting van mensen op hun pensioengerechtigde leeftijd, dan kan er op zijn minst worden geconcludeerd dat er sprake is van een zeer rooskleurige verwachting van de stijging van die levensduur. Zeker als je daarnaast de stijging zet van de gemiddelde leeftijd waarop Nederlanders zijn overleden in de jaren 1995 tot en met 2015. Die stijging rechtvaardigt geenszins een gemiddelde leeftijd bij overlijden van 90 jaar of meer. Toch zetten de pensioenfondsen in op een dergelijke levensduurverwachting voor de generatie die nu met pensioen is en de generatie die nog in opbouw is. Als je met de autoriteit van het Koninklijk Actuarieel Genootschap uitspreekt dat de fondsen erop moeten rekenen dat mensen gemiddeld 25 jaar van hun pensioen genieten, dan smoor je op voorhand de discussie. En ook al zouden mensen gemiddeld zo veel ouder worden, wat niet blijkt uit de feiten, dan betekent dat ook dat het geen probleem is om door te werken tot bijvoorbeeld 70 jaar. Daar wringt echter de schoen, want dat werk is er niet. In het bijzonder niet aangepast werk voor oudere mensen, waardoor ze op een haalbare manier maatschappelijk kunnen blijven functioneren. Wat dat betreft zouden Pieter Omtzigt cs een excursie naar Japan moeten maken, om daar te zien hoe er met vergrijzing van de bevolking wordt omgegaan.

© Ad Broere, econoom en hoofdredacteur De Vrije Media