In ‘Een menselijke economie’ (2009) schreef ik over het conservatisme van de fossiele energiereuzen. Shell sprak over ‘There Is No Alternative (TINA)’ en ‘There Are No Ideal Answers (TANIA)’, in deze publicatie van het FD van 12 februari 2008:
“Op de ‘drie harde waarheden’ voor de toekomstige energievoorziening antwoordt olieconcern Shell met twee afkortingen: Tina en Tania. Tina staat voor ’there is no alternative’ en het zusje Tania voor ‘There are no ideal answers’, zo luidt de sombere conclusie die vicepresident Jeremy Bentham van Global Business Environment van Shell International trekt tijdens zijn presentatie in Amsterdam over de energiescenario’s van Shell tot 2050.
De drie harde waarheden van Shell houden in dat de energiehonger van groeireuzen China en India leidt tot een explosieve groei in de vraag naar fossiele brandstoffen, zoals olie en gas. De industrie zal steeds meer moeite hebben om die groeiende vraag te kunnen bijbenen. Tegelijk neemt de druk op klimaat en milieu toe omdat een steeds groter deel van de wereldbevolking zijn aandeel opeist van de steeds moeilijker winbare fossiele brandstoffen. Dat terwijl er minder ‘easy oil’ wordt gevonden en gewonnen dan er verdwijnt in auto’s en kachels.”
Een wereld zonder fossiele energie was niet mogelijk, volgens Shell.
Uit onderzoek bleek dat de fossiele energiereuzen wel enorme bedragen investeerden in de inkoop van hun eigen aandelen, maar niet aan de ontwikkeling van nieuwe energievormen, zoals blijkt uit onderstaand gedeelte uit ‘Een menselijke economie’ (2009).
De grote vijf fossielebrandstoffen-maatschappijen Exxon-Mobil, Royal Dutch-Shell, British Petroleum, Chevron-Texaco en Total boekten in de afgelopen drie jaren 2004-2006 hoge winsten.
Bij elkaar geteld heeft de winst van de vijf maatschappijen $ 315,5 miljard bedragen.
Ter illustratie van de spectaculaire winsttoename: de winst van Exxon bedroeg in 2002 nog ‘slechts’ $ 11,4 miljard en de winst van Shell in 2002 $ 9,7 miljard.
Niet al het geld dat door een bedrijf wordt gegenereerd (cashflow) wordt als winst verantwoord in de boeken. De geldstroom die door de vijf maatschappijen werd voortgebracht uit de bedrijfsactiviteiten bedroeg over dezelfde periode $ 420,9 miljard.
Dit spectaculaire resultaat kwam vooral tot stand door de hoge olie- en gasprijzen. De hoge prijzen zouden worden veroorzaakt door de sterk stijgende vraag en het (in de nabije toekomst) verminderende aanbod. Op de juistheid van deze beweringen wordt in dit artikel niet verder ingegaan, hoewel ook over dit onderwerp veel te zeggen valt.
Het is logisch om te veronderstellen, dat een onderneming die voorziet dat het door haar geleverde product in de toekomst steeds schaarser gaat worden, naar alternatieven gaat zoeken om haar voortbestaan veilig te stellen. Het zou volgens deze redenering verstandig zijn om het geld dat nu wordt verdiend volledig te investeren in de ontwikkeling van andere energiebronnen.
Kennelijk denken de grote olie- en gasmaatschappijen hier anders over. Door hen werd in de afgelopen drie jaar minder dan 1% van de $ 420,9 miljard cashflow geïnvesteerd in en aan onderzoek uitgegeven aan de ontwikkeling van niet-fossiele energiebronnen zoals biobrandstof, water-, wind- en zonne-energie.
De vijf maatschappijen investeren vanzelfsprekend wel, maar dan grotendeels in olie- en gasopsporings- en winningtechniek. In het jaarverslag van Exxon-Mobil staat te lezen dat met behulp van nieuwe technologie de oliereserves tot ver na 2030 exploitabel zullen zijn. Aan dit type investeringen hebben de vijf maatschappijen ongeveer 50% van de $ 420,9 miljard uitgegeven.
De ondernemingen in de olie- en gasindustrie zien dus kennelijk vooralsnog de noodzaak niet in van een overgang van de fossiele producten olie en gas naar andere energiebronnen.
Opmerkelijker nog dan het investeringsbeleid van de grote vijf is de drang om het hun aandeelhouders naar de zin te maken. De vijf maatschappijen betaalden over de periode 2004-2006 $ 219,4 miljard uit aan de aandeelhouders. Dit bedrag is even omvangrijk als dat wat werd uitgegeven voor alle investeringen die de vijf maatschappijen in de periode 2004-2006 hebben gedaan.
Anders gezegd: 70% van de winst werd uitgekeerd aan de aandeelhouders.
De aandelen van beursgenoteerde bedrijven staan niet op naam. Het is daarom moeilijk om na te gaan wie de aandeelhouders zijn en hoeveel aandelen een individuele aandeelhouder heeft. Tenzij het gaat om instituten zoals pensioenfondsen en beleggingsinstellingen.
De vijf maatschappijen keerden over de periode 2004-2006 $ 94,9 miljard uit aan dividend. Dit is 30% van de winst. Dividenden worden in gelijke bedragen per aandeel uitbetaald. Dus hiervan heeft iedere aandeelhouder geprofiteerd, evenredig met het aantal aandelen dat op dat moment in zijn of haar bezit was.
De vijf maatschappijen hebben echter ook op grote schaal hun aandelen teruggekocht van aandeelhouders tegen de op dat moment geldende marktprijs. Exxon bijvoorbeeld, heeft in 2005 268 miljoen aandelen ingekocht voor een totaalbedrag van $ 18,2 miljard en in 2006 401 miljoen aandelen voor $ 29,8 miljard. Hierdoor kocht Exxon in twee jaar tijd ongeveer 10% terug van de 6,5 miljard aandelen die deze maatschappij in omloop had gebracht.
Shell kocht in 2005 157 miljoen aandelen in voor een bedrag van $ 5 miljard en in 2006 245 miljoen aandelen voor een bedrag van $ 8,2 miljard.
De vijf maatschappijen samen kochten in de periode 2004-2006 voor een totaalbedrag van $ 124,6 miljard aan aandelen in. Tenzij het om instituten gaat is het niet bekend welke aandeelhouders hun aandelen aan de maatschappijen hebben verkocht.
De financiële deskundigen stellen dat inkoop van eigen aandelen gerechtvaardigd is als er sprake is van ‘overtollige’ cashflow. Inkoop van eigen aandelen vergroot de winst per aandeel en verhoogt daardoor de marktwaarde per aandeel.
Waarom is het echter nodig de winst per aandeel nog verder te verhogen bij bedrijven die al spectaculaire winsten en dus een grote toename van de winst per aandeel hebben geboekt in de afgelopen drie jaar?
De invloed van inkoop op de winst per aandeel is bij giganten zoals deze vijf olie- en gasmaatschappijen bovendien verhoudingsgewijs niet groot. De winst per aandeel is bij Exxon-Mobil bijvoorbeeld in vijf jaar gestegen van $ 1,69 naar $ 6,68 per aandeel. De invloed van de inkoop van aandelen op deze stijging is beperkt tot niet meer dan een dollar.
En wat is ‘overtollige’ cashflow voor ondernemingen in een bedrijfstak met schaars wordende producten, waarvoor tevens geldt dat men de winst zo veel mogelijk zou moeten herinvesteren om de continuïteit naar de toekomst toe veilig te stellen?
De vraag waarom de vijf grote maatschappijen zo genereus zijn naar de aandeelhouders blijft daarom grotendeels onbeantwoord. Hieraan kan in het bijzonder wat de inkoop van eigen aandelen betreft nog een intrigerende vraag worden toegevoegd:
“Waar ging al dit geld naartoe?”
(c) Ad Broere