De auteur van dit artikel, Rob de Brouwer, heeft een heldere visie op de pensioenproblematiek. Hij heeft het vermogen om dwars door de façade van wat het pensioenakkoord lijkt te brengen heen te prikken. Alle werkenden, jong en oud, moeten dit lezen om te begrijpen dat 1,5 biljoen euro aan belegde pensioenreserve straks voorgoed aan degenen die er recht op hebben gaat worden onttrokken. Als we niet oppassen dan verschuift met medewerking van de vakbonden, alles wat de pensioengerechtigden hebben opgebouwd naar de private sector (verzekeraars), die aan de zijlijn staan te trappelen om hun slag te slaan. Dat de pensioengerechtigden vrijwel niets opschieten met het pensioenakkoord voor wat betreft de aanvullende pensioenen legt De Brouwer in detail uit.
Het pensioenakkoord
Na negen jaar onderhandelen is er dan eindelijk een pensioenakkoord.
Dit pensioenakkoord kent drie verschillende hoofdstukken, waarin drie belangrijke maatschappelijke vraagstukken worden beantwoord.
- Wanneer gaan wij met pensioen in Nederland?
- Hoe wordt het aanvullend pensioen georganiseerd?
- Wie mag daarin participeren?
AOW leeftijd
Jammer genoeg heeft de eerste vraag de meeste aandacht getrokken en wordt over de vragen 2 en 3 niet zo veel gesproken en geschreven. De AOW leeftijd blijft stijgen, zij het dat op korte termijn een periode van rust wordt ingelast. Maar uiteindelijk zal de AOW leeftijd blijven stijgen met de stijging van de levensverwachting. Dat gebeurt gelukkig niet op een manier zoals tot nu toe het geval was, maar bij een jaar toename van de levensverwachting moet acht maanden langer worden doorgewerkt.
Omdat dit voor zware beroepen onbevredigend is, werd nog afgesproken dat men drie jaar eerder met pensioen kan en dat dit ook fiscaal gefaciliteerd wordt. Daarvoor moeten werkgevers wel een duit in het zakje doen anders wordt het resterende pensioen verwaarloosbaar klein. En gevreesd moet worden dat voor werkers in zware beroepen met een bovenmodaal inkomen geen oplossing wordt geboden. Bepalend voor de houding van de regering in deze discussie is het principe van het houdbaarheidstekort. Het CPB kijkt daarbij 60 jaar vooruit en over die periode mogen geen extra uitgaven worden gedaan die het evenwicht in de overheidsinkomsten en -uitgaven beïnvloeden.
Vasthouden aan 66 jaar, zoals de inzet was van de FNV was, kostte volgens het CPB rond de 10 miljard euro extra. Maar dan gaat het CPB ervan uit dat de verhoging van de AOW-uitkering zou zijn gekoppeld aan de groei van het nationaal inkomen. Prof. Verbon en anderen hebben aangetoond dat die koppeling er niet is geweest in het verleden en dat er ook geen aanwijzingen zijn dat een dergelijke groei in de toekomst kan worden verwacht. Ga je uit van de beperkte groei uit het verleden dan kan de schade beperkt blijven tot 2 miljard euro. Het CPB en de regering rekenen echter in het licht van het houdbaarheidsvraagstuk met zeer conservatieve uitgangspunten.
Aanvullend pensioen
Dan de wijzigingen in het pensioencontract. Er wordt een belangrijke formele stap gezet: in het nieuwe pensioencontract is geen sprake meer van een uitkeringsovereenkomst, dat wil zeggen een contract waarin een bepaalde uitkering wordt beloofd. In het nieuwe contract is sprake van een premie-overeenkomst. Werkgevers betalen een premie, en daarmee moet het pensioenfonds zien dat het voldoende beleggingsresultaten bereikt om de doelstelling van een uitkering gelijk aan 80% van het middelloon nog te kunnen realiseren. Lukt dat niet dan is dat jammer.
Werkgevers moeten wel een kostendekkende premie gaan betalen. Die premie kan niet worden gedempt, zoals nu het geval is. Bij de berekening van de premie moet worden uitgegaan van dezelfde rentecurve als bij het berekenen van de contante waarde van de verplichtingen ten behoeve van de dekkingsgraad. Dat is goed nieuws voor gepensioneerden, die de inkoop van nieuwe verplichtingen voor jongere deelnemers niet meer moeten subsidiëren, zoals tot dusver het geval is geweest. Het is echter slecht nieuws voor de werkgevers, want het zou een verhoging van de af te dragen pensioenpremie kunnen betekenen van 15% of meer.
Officieel zijn in het nieuwe stelsel geen buffers meer nodig. Gezegd wordt dat
het overrendement ter beschikking staat
aan de gepensioneerden en de deelnemers. Maar onderrendementen moeten onmiddellijk worden weggewerkt door
kortingen. Verhogingen en kortingen worden weliswaar uitgesmeerd over tien
jaar, waardoor de schokken minder groot worden, maar een toezegging van een
overeengekomen pensioen vervalt.
De regering heeft daarbij de voorkeur voor een open systeem, dat wil zeggen een systeem waarbij nieuwe intreders ook mogen c.q. moeten delen in de plussen en de minnen. Hoe werkt dat? Er is geen sprake meer van uitsmeren maar bij een dekkingsgraad van 110% wordt 1% uitgekeerd. Bij een dekkingsgraad onder de 100 wordt op dezelfde wijze gekort. Zo ontstaat een reeks van kortingen en verhogingen, al naar gelang de dekkingsgraad onder of boven de 100 ligt. Heeft het pensioenfonds ten behoeve van zijn deelnemers en gepensioneerden de ambitie om te indexeren met 2% per jaar, dan moet dit pensioenfonds dus beschikken over een structurele dekkingsgraad van 120. Zo worden via de achterdeur toch weer de buffers geïntroduceerd. In dit licht bezien is het onverteerbaar dat in de premie niet meer een opslag voor buffers zal worden verwerkt. Zo gaan nieuwe toetreders met korting deel uit maken van een pensioengemeenschap die buffers heeft opgebouwd.
Daar komt bij dat in het akkoord staat dat het principe van lifecycle beleggen moet worden uitgewerkt. Wat betekent dat? Voor elke leeftijdscategorie wordt een apart beleggingsbeleid geformuleerd waarbij de beleggingsrisico’s voor jongeren groter zijn dan voor ouderen. De opbrengsten van dat beleggingsbeleid worden vervolgens aan de respectievelijke leeftijdscategorieën toegewezen. Omdat voor gepensioneerden een laag risicoprofiel zal gelden en uitsluitend in risicovrije obligaties zal worden belegd, zal op deze manier nooit een overrendement kunnen worden gerealiseerd. In het nieuwe stelsel is voor gepensioneerden geen ruimte voor indexatie. De inhaalindexatie, het goedmaken van de achterstand van meer dan 15% door jarenlang niet te indexeren, is weggegeven.
Om het nog een beetje erger te maken wordt de opname van 10% van het gespaarde kapitaal bij pensionering mogelijk gemaakt, zonder overigens daarvoor een bestemming te eisen. Gevreesd moet worden dat massaal van deze mogelijkheid gebruik gemaakt gaat worden. Prachtig voor de belastinginkomsten maar een drama voor het kasstroombeheer van pensioenfondsen, want die moeten de voor die 10% opnames liquide middelen vrijmaken uit de beleggingen. Het geen ten koste gaat van het rendement van de pensioenfondsen.
Doorsneeproblematiek
Ook wordt het pensioenstelsel aangepast aan de wens van met name de regering om de doorsneeproblematiek op te lossen. Het gaat hierbij om het verschijnsel dat bij dezelfde premie voor dezelfde rechten jongeren te veel en ouderen te weinig betalen. Dat zit hem in het feit dat de inleg van jongeren veel langer kan worden belegd en dus veel meer oplevert. De oplossing die is gekozen is niet het aanpassen van de premie maar het introduceren van een degressieve opbouw. Voor dezelfde premie krijgen jongeren dus meer opbouw. Omdat dit negatief uitvalt voor de bestaande deelnemers, vooral voor de deelnemers op middelbare leeftijd, moet er een compensatie komen. De kosten hiervoor worden beraamd op 60 tot 100 miljard euro. Er wordt voorgesteld hiervoor twee financieringsbronnen te gebruiken: de premie en de (vrijgevallen) buffers. De premie zou als gevolg van de introductie van de degressieve opbouw met 8% omlaag kunnen, wat dus weer in het voordeel van de werkgevers zou zijn. Bovendien komt in het nieuwe stelsel de verplichting tot het aanhouden van buffers te vervallen. In de premie moest daarvoor tot dusver een bijdrage worden geleverd. Dat scheelt additioneel nog zo’n 20%. Werkgevers zijn bereid de premie op het huidige niveau te handhaven. Maar de onderhandelaars hebben over het hoofd gezien dat de premie niet meer gedempt mag worden en als gevolg daarvan 15% omhoog zou moeten. Per saldo blijft er maar een klein percentage van de premie over dat gebruikt kan worden voor de kosten als gevolg van het aanpakken van de doorsneeproblematiek. Het merendeel moet daarom uit de buffers komen. Dat betekent weer dat in de eerste jaren na het ingaan van de maatregel bij de meeste fondsen, die immers nu al niet over buffers beschikken, geen ruimte is voor indexatie. Kortom: dit akkoord is geen goed nieuws voor verhoging van de pensioenuitkeringen van gepensioneerden bij het ABP, PME, PMT en PFZW. PMT heeft zelfs al aangekondigd dat dit akkoord zal leiden tot kortingen.
Daar komt nog bij dat de Commissie Dijsselbloem, ofwel de Commissie Parameters, voorstelt de rekenrentes verder te verlagen. Dat maakt het nog onwaarschijnlijker dat het akkoord wat gaat opleveren voor gepensioneerden en het zal bovendien de premie verder opjagen. De Commissie schermt met het feit dat er onafhankelijke wetenschappers in zitten. Dan zeg je eigenlijk met zoveel woorden dat je geen kritiek mag hebben omdat de objectieve waarheid die der wetenschap is. Maar dat is nou in dit geval kletskoek. Want de Commissie baseert zich op een praktijk die is ontwikkeld voor financiële instellingen. En er zijn drie redenen waarom een pensioenfonds geen financiële instelling is:
- er zijn geen aandeelhouders,
- er kan geen run worden verwachten op tegoeden (zoals bij banken) en
- zij kunnen niet failliet gaan.
Toepassen van de praktijk voor financiële instellingen is dus onjuist of zo je wilt onwetenschappelijk. Bovendien wijkt de Commissie af van IORPI en II richtlijnen, die de discontovoet toelaten ofwel op basis van verwacht rendement ofwel op basis van obligaties. Het verlagen van de rekenrente is daarom in hoge mate discutabel en het leidt tot verdere verslechtering van de aanvullende pensioenen op een onrealistische basis.
ZZP’ers en aantal gewerkte jaren
In het akkoord wordt geprobeerd iets te doen voor ZZP’ers, die niet of moeilijk toegang hebben tot het pensioenstelsel. Maar de passage daarover is vaag. Wel is het duidelijk dat ZZP’ers zich voortaan verplicht moeten verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid, iets waar velen niet op zitten te wachten.
Ook gaat wellicht het aantal gewerkte jaren meetellen. De mogelijkheid wordt bekeken om het pensioen in te laten gaan na 45 jaar werken. Dit geldt voor de toekomst, want helaas is niet bekend wanneer een werknemer is toegetreden tot de arbeidsmarkt. Voor iemand die bijvoorbeeld op zijn zestiende ging werken, begon de pensioenopbouw pas op zijn vijfentwintigste. Op zijn eenenzestigste heeft hij er echter al 45 dienstjaren op zitten.
Per saldo verslechtering
Alles bij elkaar genomen is dit een akkoord waar wel enige positieve kanten aan lijken te zitten maar waarin bij nadere beschouwing de grote roze olifant gewoon in de vergaderzaal blijft zitten. Er is een enorm pensioenvermogen opgebouwd dat niet gaat worden gebruikt waarvoor het bestemd is, omdat de politiek een keuze maakt voor een rekenmethodiek die ons arm rekent. Een rekenmethodiek die strijdig is met IORP I en II en dus met Europese Richtlijnen. Het stelsel wordt tevens beter toegankelijk voor verzekeringsmaatschappijen, doordat het een beschikbare premieregeling wordt en de premieheffing als gevolg van de degressieve opbouw leeftijdsspecifiek wordt. Die staan dan ook aan de kant te juichen. Lang leve de komende privatisering van het laatste bolwerk van sociale zekerheid in Nederland. Vakbonden: let op uw zaak bij de uitwerking van dit monster.
(c) Rob de Brouwer