een vernieuwende visie op mens, geld en waarde

Waarde is waarheid?

Wat is waarde en wie bepaalt het? Mijn paspoort verloopt binnenkort. Ik kan het verlengen voor € 83,85, plus de foto die voor mijn kosten is, plus de tijd, die ik kwijt ben met het aanvraagproces. Waarom is een paspoort duur? De overheid zegt hierover:  ‘Voor een paspoort betaal je namelijk zogenaamde leges. ‘Dat betekent dat de overheid iets voor jou persoonlijk heeft gedaan. Daar betaal je dan een bedrag voor. ‘

De bedragen voor die leges staan in een legesverordening.’ De overheid heeft iets voor mij persoonlijk gedaan? De overheid heeft veel technologie verwerkt in de paspoorten. Die investering moet worden terugverdiend. De toegepaste technologie is niet ten behoeve van de paspoorthouder. Het is een controlemiddel en vooral een inbreuk op de privacy. De waarde ervan is volgens de overheid € 83,85. Als het de paspoorthouder zou worden gevraagd, dan zou de waarde veel lager zijn. De overheid verkeert echter in een monopolypositie en kan het bedrag vragen omdat er geen concurrenten zijn en velen een paspoort nodig hebben.

Hetzelfde geldt voor het rijbewijs. De kosten verbonden aan het halen van je rijbewijs zijn gemiddeld € 2.850. Het rijbewijs zelf kost € 45, als je geen haast hebt. Ook hier worden de kosten bepaald door de technologie die is toegepast in het rijbewijs, vooral omdat het als identiteitsbewijs kan worden gebruikt. Niet primair ten behoeve van de rijbewijshouder, maar uit controleoverwegingen.

black payment terminal
Photo by energepic.com on Pexels.com
a homeless man at a parking lot
Photo by MART PRODUCTION on Pexels.com

De overheid keert het waarde gegeven om. In een open en transparante economie bepaalt de ontvanger van een product of een dienst de waarde van iets. Als de verkoper zijn prijs noemt, dan kan de koper daar wel of niet op ingaan. Als de koper de prijs te hoog vindt, dan ziet deze af van de koop, of gaat ergens anders kijken. De overheid geeft de koper niet de kans om wel of niet van haar diensten gebruik te maken. Als er overdrachtsbelasting, energiebelasting, belasting toegevoegde waarde, accijns op benzine, huisvuilbelasting, gemeentebelasting, schenkbelasting, erfbelasting, belasting op prijzen, premie volksverzekering et cetera worden geheven dan wordt gewoon in rekening gebracht wat de overheid voor deze dienst heeft bepaald.

Er wordt niet van de tarieven afgeweken, tenzij er grote druk op de politiek wordt uitgeoefend om dat wel te doen. Maar omdat de primaire zorg van het overheidsapparaat is om voldoende inkomsten te genereren uit belastingen, premies en overheidsdiensten om het tekort op de begroting binnen de perken te houden, is er weinig flexibiliteit om met minder genoegen te nemen. Ook worden er daardoor oneigenlijke dingen gedaan, zoals het opleggen van hogere verkeersboetes om de begroting van het Ministerie van Justitie sluitend te maken.

De overheid is niet de enige met een machtspositie. Ook banken, energie en brandstofleveranciers maken bijvoorbeeld gebruik van de mogelijkheid om door kartelvorming de prijs te bepalen. Banken bepalen bijvoorbeeld de hypotheekrente, de rente voor een lening en de kosten voor het betalingsverkeer. Er is wel enige variatie in de tarieven, maar die is marginaal. Motorbrandstoffenleveranciers bepalen eveneens de prijs, doordat er relatief weinig – grote- aanbieders zijn, die eveneens hun producten voor een afgesproken prijs aan de man brengen. De overheid lift erop mee, door btw van 21 procent op elke liter benzine in rekening te brengen en door een accijns in rekening te brengen van momenteel – niet minder dan – € 0,867 per liter. De leveranciers wijzen er ook steeds weer op dat de overheid meer aan een liter verdient dan zij dat doen. De overheid op zijn beurt spint garen bij hogere productieprijzen.

Bij de energieleveranciers is het niet anders. De energiebelasting en btw maken zo’n 42 procent uit van de jaarnota. De rest gaat naar de netbeheerder en leverancier.

Ook in de Zorg worden de tarieven eenzijdig vastgesteld en vindt er geen afstemming af tussen wat er in rekening wordt gebracht en wat de klant bereid is ervoor te betalen Laat staan dat er ruimte is voor eigen keuze over welke zorg bij de klant. Dan betaal je aanvullende premie, om ook nog een beperkte keuze te hebben. Er wordt premie zvw betaald op je inkomen van 5,32 % per euro inkomen, dus 0,0532 eurocent per euro inkomen, Bij een inkomen van € 45.000 is dat € 2.394 per jaar. Daarnaast betaal je aan premie voor de zorgverzekering minstens € 1.680 per jaar. Als je met z’n tweeën bent dan ben je minstens € 8.000 per jaar kwijt aan de Zorg en betaal je ook nog een eigen risico van € 385 per verzekerde.

Het beslag dat op het inkomen wordt gelegd door de overheid via consumentenbelastingen is omvangrijk en door de manier waarop ze worden vastgesteld is de overheid de grootste inflatie aanjager van alle partijen die betrokken zijn bij het economische proces. Het is daarom begrijpelijk dat er een roep was en is naar meer marktwerking. Hiermee wordt bedoeld, dat de er meer concurrentie komt en de markt niet wordt bepaald door een of enkele aanbieder(s). De gedachte klopt, maar de praktijk wijst iets anders uit. In het gat dat de marktwerking biedt, zijn de beleggers en aandeelhouders gesprongen. Door hun rendementseisen (geld met geld willen verdienen), zijn veel instellingen en bedrijven, die gelieerd zijn aan de overheid van de regen in de drup gekomen en de prijzen eerder hoger dan lager geworden.

Zit het dan wel goed met dat deel van de economie waarbij de prijzen worden bepaald door vraag en aanbod? Het hangt ervan af. De woningmarkt heeft bijvoorbeeld te kampen met schaarste, als gevolg van decennia lang wanbeleid. De prijzen van koopwoningen en de huren van huurwoningen, zijn daardoor gestegen tot grote hoogte. De prijzen worden bepaald door relatief weinig aanbod en een grote vraag. Dit leidt tot steeds grotere problemen, waaronder dat er geen doorstroming is en doordat mensen een veel te groot deel van hun inkomen kwijt zijn aan wonen.

De hang naar elektrische auto’s en elektrische fietsen heeft er eveneens voor gezorgd dat de prijzen van deze producten zo hoog zijn, dat ze buiten het bereik zijn van veel Nederlanders, nog afgezien van de vraag of er niet veel mensen zijn, die geen behoefte hebben aan deze producten. Zo zijn er dus ook producten, die vooral bepaald worden door een relatief grote vraag en de bereidheid om er een hoge prijs voor te betalen. Veel bedrijven, dienstverleners, horeca, supermarkten, proberen een graantje mee te pikken van de ‘strijd om het geld’. Hier keert de wal echter het schip, want heel wat Nederlanders zijn al zo uitgebeend door de bovengenoemde partijen, dat er zuinig wordt omgegaan met wat er nog beschikbaar is. Dit speelt de goedkope aanbieders weer in de kaart. Zij pakken een groter deel van de markt en dwingen de andere aanbieders om ook over te gaan tot prijsverlaging. Voor de consumenten is dit goed nieuws, maar voor de producenten is dat het niet. Bijvoorbeeld de boeren worden hierdoor nog meer onder druk gezet, dan al het geval is. Zij krijgen – veel – te weinig voor de inzet die ze leveren en kunnen op den duur de concurrentie met buitenlandse producenten niet aan. Dit gaat ook op voor veel andere Nederlandse producenten.

Het leidt er ook toe, dat het midden- en kleinbedrijf aan het verdwijnen is. Vooral dit is ernstig, want het midden- en kleinbedrijf was altijd de motor van de werkgelegenheid. Het verdwijnen van het MKB heeft daarom ook gevolgen voor de werkgelegenheid. Het is een veeg teken dat de overheid in Nederland de grootste werkgever is. Het is schijn dat het ‘goed gaat met de economie’ en dat er – nu nog – meer vraag is naar werknemers dan dat er aanbod is. Als het doorgaat zoals het gaat, dan gaat onder andere de Nederlandse economie het niet redden.

We zouden alle aandacht moeten richten op een andere economie, gebaseerd op kleinschaligheid en op waardecreatie centraal in plaats van geld. Over hoe dat zou kunnen, schrijf ik in een volgend artikel.

© Ad Broere