In de media wordt aangekondigd dat de AOW leeftijd wordt verhoogd naar 68 jaar in 2028. Ben je na 1959 geboren, dan werk je door tot je 68e. Tenminste, als er dan nog werk voor je is. Want werk wordt een steeds schaarser goed als gevolg van de digitalisering en robotisering van de productie van zowel goederen als diensten. Hoe dan ook, werk of geen werk, vanaf 2028 moet je 68 jaar zijn om AOW te ontvangen en – als je er recht op hebt- ook tot die leeftijd om in aanmerking te komen voor aanvullend pensioen.
De verhoging zou het gevolg zijn van een nieuwe, hogere raming van de levensverwachting van Nederlanders, gemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dus, AOW en het aanvullende pensioen zouden in de toekomst over een langere periode moeten worden uitbetaald. De AOW wordt door de overheid uitbetaald. Hiervoor wordt er primair geput uit de premies die worden afgedragen door de nog niet pensioengerechtigden. Dit heet een omslagstelsel. De nu gepensioneerden hebben tot hun 65e en vanaf 1958 premie AOW betaald voor de toen gepensioneerden. Zolang het aantal werkenden (veel) groter is als het aantal gepensioneerden is zo’n omslagstelsel goed te doen. Als daarin een omslag komt, dus de verhouding tussen werkenden en gepensioneerden slaat door naar de gepensioneerden, dan is er een probleem. Een probleem dat groter werd omdat de overheid in de periode dat er voldoende AOW in de reserves zat, andere zaken heeft gefinancierd met dat geld. Inmiddels worden de rijkere ouderen belast met AOW premie en wordt er ook uit andere bronnen geput om de AOW uit te kunnen betalen. De beleidsmakers weten vanzelfsprekend al heel veel jaren dat deze problemen er gingen komen, maar de politieke gevoeligheid van het onderwerp maakte dat men als een kat om de hete brij bleef draaien.
De crisis is in veel opzichten een uitkomst geweest voor de beleidsmakers. De bereidheid van Nederlanders om ‘de buikriem aan te trekken’ is altijd al groot geweest, het ligt besloten in de Calvinistische volksaard. Door de crisis was het een stuk eenvoudiger geworden om de Nederlanders ervan te overtuigen dat het ‘zo niet verder kon’. ‘De pensioenleeftijd moet omhoog’, is een boodschap die geslikt wordt, want zo wordt de Nederlanders verzekerd ‘we leven langer’. Maar is dat eigenlijk wel zo? Uit de eerdergenoemde cijfers van het CBS blijkt dat in elk geval niet. Jongens die in 2015 werden geboren hebben een gemiddelde levensduurverwachting van 81,5 jaar en meisjes die in hetzelfde jaar zijn geboren van 83,1 jaar. In beide gevallen is dit een LAGERE levensduurverwachting dan die voor kinderen geboren in 2014. De levensduurverwachting neemt volgens het CBS dus niet TOE, maar AF. Ai, ai, dat is lastig. De vlieger gaat dus niet op. Op welke leeftijd gaan mensen dood? Ook die cijfers worden verschaft door het CBS. Hieronder een overzicht:
Mannen leven volgens deze tabel gemiddeld ongeveer 13 jaar na pensionering op 65 jarige leeftijd en vrouwen 15 jaar. (Dit gegeven staat los van het feit dat de levensverwachting van hen die de 65 halen toeneemt! Een verhoudingsgewijs steeds kleiner aantal bereikt die 65 jarige leeftijd. Zou het anders zijn dan was de gemiddelde leeftijd bij overlijden hoger.) Uit de tabel blijkt dus dat de gemiddelde leeftijd bij overlijden niet snel toeneemt en dat de toename in de laatste decennia zelfs lager is dan in de periode tussen 1950 en 1990. Het CBS bevestigt dit ook door voor de in 2015 geborenen een levensverwachting te geven die voor mannen 3,4 jaar en voor vrouwen 2,6 jaar langer is dan in 2015 het geval was. Deze langere periode wordt geheel gecompenseerd door een 3 jaar latere pensionering. De periode van gemiddeld 14 jaar blijft daardoor het gemiddelde aantal jaren waarover de overheid AOW uitkeert en waarover de pensioenfondsen aanvullende pensioenen uitbetalen. De overheid heeft daardoor een beheersbaar probleem, want het bedrag van € 37,5 miljard dat voor 2017 wordt begroot, neemt met niet meer dan de indexatie toe.
In het kielzog van de maatregelen die de overheid neemt om de AOW beheersbaar te houden, varen de pensioenfondsen mee. Uit het rapport: ‘Statistische informatie deelnemerspopulatie van het ABP’ (2014) blijkt dat het grootste fonds ABP in 2014 aan ouderdomspensioen aan mannen € 6,3 miljard uitkeerde, aan ouderdomspensioen vrouwen € 1,7 miljard, partnerpensioen vrouwen ook € 1,7 miljard en aan nabestaandenpensioen, partnerpensioen mannen en arbeidsongeschiktheidsverzekering totaal € 308 miljoen op jaarbasis. Met een gemiddelde levensduur na pensionering van 14 jaar is een kapitaal voor de in 2014 gepensioneerden van € 140 miljard toereikend. Hier komen de pensioenaanspraken van de actieven en gewezen deelnemers bij. Het gekapitaliseerde bedrag van de pensioenaanspraken van deze groepen bedroeg volgens de statistische informatie van het ABP eind 2014 in totaal € 23,7 miljard. Het totaal aan reserves dat het ABP nodig heeft om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen bedroeg eind 2014 € 163,7 miljard en er zat eind 2014 € 347 miljard in de reserve. Volgens deze berekening blijft er, als het ABP eind 2014 zou zijn gestopt, alles zou hebben geliquideerd en in een digitale kluis zou hebben gestopt waar niets meer bijkomt en alleen de uitkeringen er op de afgesproken tijdstippen vanaf gaan, aan het einde van de rit € 183 miljard over, meer dan de helft dus.
Opnieuw blijkt, dat de discussie over de pensioenen wordt gevoerd op basis van foutieve uitgangspunten. Eerder werd al aangetoond dat de rekenrente niet de juiste basis is om de toekomstige verplichtingen van de pensioenfondsen op een reële manier te berekenen. Ook de stijgende levensverwachting blijkt zwaar overtrokken te zijn. De overheid moet het probleem van de AOW financiering oplossen zonder zijn toevlucht tot drogredeneringen te nemen. Er zou een beroep moeten worden gedaan op een ‘fair share’ van de –vrijwel- geen belasting betalende multinationals en bij de bezitters van de technologie die werk overbodig maakt. Want heren en dames politici dáár zit het geld.
© Ad Broere