Naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer op 16 maart naar aanleiding van het Burgerinitiatief Ons Geld zijn er door Tweede Kamerleden een aantal moties ingediend, waarvan een een door Omzigt (CDA) en Merkies (SP) dat het kabinet zich moet laten adviseren door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) inzake geldschepping: “Constaterende dat een verdieping in het onderzoek naar de rol en functies van banken bij geldschepping en andere functies noodzakelijk is. Overwegende dat er behoefte is aan een dienstbaar bankstelsel met minder risico’s voor spaarders en de belastingbetaler. Verzoekt de regering aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid te vragen een advies uit te brengen over de werking van het geldstelsel inclusief alle vormen van geldschepping door banken en hierbij in ieder geval te betrekken de voor- en nadelen van alternatieve systemen van geldschepping en de omvang van de geldscheppingswinst.”
Deze motie is aangenomen en de WRR gaat een advies uitbrengen. Om onderzoek te vragen naar de omvang van de geldscheppingswinst lijkt me echter niet alleen irrelevant, het leidt mijns inziens tot een discussie die de banken eenvoudig in hun voordeel kunnen beslechten. Daarom schreef ik onderstaande brief.
Geachte heer Merkies,
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de motie van u en de heer Omzigt met betrekking tot het advies over geldschepping door de WRR aan de regering. Gefeliciteerd met het behaalde succes. Staat u mij echter toe om als mede-initiatiefnemer een opmerking te maken over geldscheppingswinst. De omvang van de geldscheppingswinst is betrekkelijk eenvoudig te herleiden uit de jaarrekeningen van ING, Rabo, ABNAmro en SNS.
Uit de jaarrekening 2015 van de ING Bank blijkt bijvoorbeeld, dat deze bank 19 miljard renteinkomsten had op gemiddeld 527 miljard uitstaande leningen en kredieten. Het renteinkomsten percentage was 3,6%.
De aan de bank toevertrouwde middelen bedroegen gemiddeld 499 miljard en de rentelasten waren 4,4 miljard. De rentelasten waren procentueel 0,9%
De rentemarge op leningen en kredieten was 3,6-0,9= 2,7%, de absolute omvang ervan was 14,7 miljard.
De rentemarge op de handelsactiviteiten, inclusief derivaten was negatief, waardoor de ING per saldo een renteresultaat van 12,7 miljard behaalde, 75% van de totale inkomsten, dat bij de ING Bank in 2015 uitkwam op 17 miljard.
Van de opbrengst gaan vanzelfsprekend de bedrijfskosten af, deze bedroegen 9,3 miljard en de ING voegde 1,3 miljard toe aan de reserve voor verliezen op leningen en kredieten. Het resultaat voor belasting bedroeg 6,4 miljard.
Hoe definieer je dan geldscheppingswinst? 14,7 miljard op de leningen en kredieten? Of de winst voor belasting van 6,4 miljard? De ING directie zal erop wijzen dat van deze 6,4 miljard een bedrag van 1,7 miljard naar de staat gaat en 2,3 miljard naar de aandeelhouders, waardoor er 2,4 miljard werd toegevoegd aan het eigen vermogen voor de noodzakelijke versterking van de vermogensbuffer. Ondanks het goede resultaat werd de solvabiliteit met ‘slechts’ 0,3% versterkt, van 4,6 naar 4,9%. Terecht zal men erop wijzen dat de versterking van de solvabiliteit naar 7% in 2019 een enorme inspanning vergt.
De resultaten van de andere banken zijn in grote lijnen gelijkluidend aan die van de ING. Conclusie, het valt wel mee met die geldscheppingswinst.
Ik denk dat de discussie alleen meer diepgang gaat krijgen als er naast het huidige, op rente gebaseerde verdienmodel, een tweede verdienmodel wordt geplaatst.
Met een eenvoudig voorbeeld wil ik u duidelijk maken wat ik hiermee bedoel.
Een klant sluit een hypotheek af van 300.000, lineaire aflossing -de voor banken uit oogpunt van rente-inkomsten onvoordeligste hypotheekvorm- in 30 jaar, rentemarge 2,7%. Over de hele looptijd van 30 jaar ontvangt de bank dan netto 122.000. Als deze ‘geldscheppingswinst’ wordt geplaatst tegenover het andere verdienmodel dat op dienstverlening is gebaseerd, dan wordt het een stuk duidelijker. Stel dat over de hele looptijd voor het afsluiten en het beheer van deze hypotheek 60 uur nodig is en ga uit van een gemiddeld uurtarief voor deze dienstverlening van 300 euro, dan brengt de bank op basis van dit verdienmodel over de hele looptijd 18.000 in rekening aan de klant, plus de dekking van het oninbaarheidsrisico van 0,2% over het gemiddeld uitstaande leningbedrag, d.i. 9.000 euro over de hele looptijd, totaal 27.000, of 22% van de bruto-inkomsten van het op rente gebaseerde model.
Mijn conclusie is daarom dat banken binnen het huidige verdienmodel geen excessieve winsten maken, wel als de winst wordt gecontrasteerd tegen een verdienmodel gebaseerd op dienstverlening en rentevrije leningen en kredieten.
Rentevrije leningen dragen bij aan een evenwichtiger verdeling van de welvaart. Onder het huidige ‘regime’ is er sprake van een zeer scheve vermogensverdeling zoals u ongetwijfeld weet, die vooral is veroorzaakt door het ‘herverdelingsmechanisme’ dat in het huidige financiële systeem zit.
Ik ben graag bereid u desgewenst een mondelinge toelichting te geven.
Met vriendelijke groet,
Ad Broere