een vernieuwende visie op mens, geld en waarde

Doodlopende communicatie met PFZW

Op 30 januari mailden Rob Vellekoop en Ad Broere een brief naar de heer Vink, bestuurder bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn en mevrouw Meijer, bestuurder bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Laatstgenoemde heeft tot op heden niet gerageerd.

Vink reageerde schriftelijk op 13 februari. Uit de brief van 30 januari maakte hij op dat Rob Vellekoop en Ad Broere van mening waren dat de pensioenfondsbestuurders zich niet aan de Nederlandse wet hoeven te houden. Overigens wordt door Vink duidelijk uitgelegd hoe het bestuur van Zorg en Welzijn denkt over de huidige regeling. Er worden geen garanties gegeven, zegt hij. De (dreigende) pensioenkortingen maken dit duidelijk. Ook is het bestuur van PFZW het niet eens met het vermijden van risico’s, door uitsluitend te beleggen in vastrentende risicoarme beleggingen (in het bijzonder staatsobligaties). Men heeft er juist bewust voor gekozen om wel beleggingsrisico te nemen. En dat heeft in de afgelopen dertig jaar geen windeieren gelegd, zoals we weten. Het heeft geleid tot een belegde reserve van momenteel 1,7 biljoen euro.

De Staat en DNB willen hier echter niet van weten. De behaalde resultaten in het verleden worden weggemoffeld door enorme voorzieningen aan te houden voor een toekomst die er volgens de Staat en DNB tot in lengte van jaren maar bar slecht uit ziet. Daarom zegt men te willen rekenen met een risicovrije rente. Deze risicovrije rente is door de marktmanipulaties van de ECB kunstmatig naar beneden gedrukt en is momenteel weinig meer dan nul. Op deze manier willen Staat en DNB aannemelijk maken dat alles wat er nu is, in de kluis moet worden gehouden om in de toekomst aan de aangegane verplichtingen te kunnen voldoen.

Maar, zegt Vink, pensioenfondsen geven geen garanties. Zij kunnen, als er onvoldoende reserves zouden zijn, de pensioenen verlagen. Daarom is het niet nodig om de pot te beschermen zoals de Staat en DNB zeggen te moeten doen vanwege de bar slechte toekomst die we volgens hen tegemoet gaan.

Het is in feite heel simpel. De pensioengerechtigden hebben recht op wat er in de pot zit. Gepensioneerden voegen daar geen premie meer aan toe, maar het kapitaal, waaraan zij hebben meegespaard en dat het collectieve eigendom is van alle pensioengerechtigden, groeit nog wel door rendement op de beleggingen. De nog niet gepensioneerde pensioengerechtigden dragen premies af en daarover worden eveneens beleggingswinsten behaald. Over hoe deze pot wordt verdeeld zijn afspraken gemaakt die niet bindend zijn. Als er meer in zit door betere beleggingsresultaten dan waarmee wordt gerekend, dan kan er worden geindexeerd, als ze minder zijn dan waarmee wordt gerekend dan moet er worden gekort. Dat geldt voor zowel de gepensioneerden als de niet gepensioneerden. Voor de laatste groep moeten de aanspraken in dat geval worden verlaagd.

Anders dan wordt gezegd door Vink, zijn Vellekoop en Broere niet van mening dat de pensioenfondsen zich niet aan de Nederlandse wetgeving behoeven te houden. Wat zij wel volgens hen moeten doen, is zich gedragen als verantwoordelijke partij voor de belangen van de pensioengerechtigden. De huidige nationale pensioenwetgeving is een onjuiste en onvolledige weerspiegeling van de EU richtlijn IORP II. De pensioenfondsbesturen weten dat en toch leggen zij zich neer bij de huidige wetgeving. Dit is een houding die leidt tot ongenoegen en woede bij de pensioengerechtigden en is tevens de aanleiding tot de harde toon in de slotalinea van de brief van Vellekoop en Broere.

De pensioenfondsen hopen in de uitwerking van het pensioenakkoord tot een betere regeling te komen dan de huidige, waarvan ze weten dat deze onredelijk en onbillijk is. Ze stellen zich daarbij opnieuw en ten onrechte afhankelijk op van de Staat en DNB. Als zou worden erkend dat pensioenfondsen geen pensioenverzekeraars zijn en dat ze geen garanties geven op de hoogte van de pensioenuitkering, dan zou er helemaal geen pensioenakkoord nodig zijn geweest en nog minder het opbreken van deze laatste van onze sociale verworvenheden. De rekenrente zou kunnen komen te vervallen en de Staat kan zijn rol beperken tot die van werkgever. Het is vanzelfsprekend al absurd dat een overheid twee petten op heeft, die van werkgever en die van wetgever. Beide lopen natuurlijk door elkaar. Dat is niet te vermijden. Ook De Nederlandsche Bank kan zich terugtrekken, omdat er geen toezicht behoeft te worden gehouden op spaarfondsen waarbij geen commerciële belangen of aandeelhoudersbelangen zijn betrokken. De Europese Centrale Bank heeft al het goede voorbeeld gegeven (brief van 30 januari). De Pensioenwet kan voor wat de pensioenfondsen betreft dan gedeponeerd worden in de afvalbak en worden vervangen door goede afspraken tussen de pensioengerechtigden onderling over hun claim op het fonds en over wie hun belangen mag behartigen.

Voor de volledigheid geef ik hieronder de brief van Rob Vellekoop en Ad Broere weer en vervolgens de reactie van Vink. De beoordeling of het redelijk is dat Vink/PFZW geen verdere gesprekken met Vellekoop en Broere wil voeren omdat:”de communicatie tot nu toe vruchteloos is gebleken” laat ik graag aan de lezer van die communicatie over. Ook of het waar is dat: “de teneur en ook de toon van uw brief als onterecht kwetsend en onaangenaam” kan worden ervaren. Vellekoop en Broere zijn zich daarvan niet bewust en hebben ook zeker niet de intentie gehad om kwetsend te zijn. Wel om namens heel veel pensioengerechtigden te spreken, die zich niet gehoord voelen door een stervende vakbeweging.

(c) Ad Broere, econoom en auteur

Amersfoort, 30 januari 2020

Geachte heer Vink

Geachte mevrouw Meijer

Wij, de ondergetekenden van deze brief leggen u onze bezwaren voor, die we hebben met betrekking tot het huidige beleid van het fonds waarvan u bestuurder bent. Tevens is deze brief een uitnodiging om in overleg met elkaar naar een oplossing te zoeken, die voor zowel het FNV als de pensioengerechtigden een positieve uitkomst kan opleveren.

In eerder antwoord op de bezwaren wordt verwezen naar artikel 126 van de Pensioenwet en artikel 2 van het Besluit financieel toetsingskader (Besluit FTK). De Pensioenwet dateert uit 2006, evenals het Besluit FTK. Het besluit FTK werd in 2015 op onderdelen aangepast en wordt nu aangeduid als nFTK. Eind 2016 werd de EU IORPII richtlijn gepubliceerd. Zoals u weet dienen Europese richtlijnen in de nationale wetgeving te worden opgenomen. Voor zover er aanpassingen zijn gedaan, waren deze echter onjuist c.q. onvolledig. Wij lichten dit als volgt toe:

IORPII richtlijn artikel 13 lid 2:

De lidstaat van herkomst zorgt ervoor dat IBPV’s die bedrijfspensioenregelingen uitvoeren en dekking bieden tegen biometrische risico’s of een garantie bieden met betrekking tot hetzij het beleggingsrendement, hetzij een bepaalde hoogte van de uitkeringen, toereikende technische voorzieningen vaststellen met betrekking tot het geheel van dergelijke regelingen. ”

Pensioenfondsen bieden echter geen dekking tegen biometrische risico’s. Er zijn drie soorten biometrische risico’s: lang leven dat ten laste gaat van de verplichtingen/ voorzieningen en dus ten laste van de deelnemers en invaliditeit/ arbeidsongeschiktheid alsmede nabestaandenpensioen, die beiden worden herverzekerd en dus ook niet ten laste van pensioenfondsen gaan.

Er worden geen garanties geboden met betrekking tot het beleggingsrendement. Ook wordt de hoogte van de pensioenuitkering niet gegarandeerd. Dit is gebleken uit eerdere kortingen op de pensioenuitkeringen van een aantal IBPV’s en de aangekondigde kortingen, die na 2020 volgens verwachting zullen worden uitgevoerd.

“De ontwikkeling van uw pensioen hangt onder meer af van economische omstandigheden. Uw pensioen kan hierdoor omhoog of omlaag gaan. Wij spreiden financiële meevallers en tegenvallers over <x> jaar om grote schokken in de hoogte van uw pensioen te voorkomen. Bij langdurige tegenvallers en bij een spreidingsperiode van meer dan vijf jaar kan uw pensioen na verloop van tijd flink lager uitvallen.” (nieuw pensioenbesluit)

Uit het voorgaande blijkt dat het aanleggen van technische voorzieningen anders dan voor het voorkomen van grote schokken in de hoogte van het pensioen onnodig is. Het hanteren van een rekenrente om daarmee de toekomstige verplichtingen contant te maken is als gevolg hiervan overbodig. Het is aan de deelnemers zelf om te beslissen hoe zij om willen gaan met financiële meevallers en tegenvallers, omdat het om hun claim op het pensioenfonds gaat. Bovendien zit er geen consistentie in de boven aangehaalde tekst omdat bij langdurige meevallers het pensioen flink hoger kan uitvallen. Dit wordt echter niet vermeld, hoewel de netto rendementen al decennia hoger liggen dan de rente waarmee gerekend wordt.

De ECB schrijft in een brief dat: ‘de regulering van en het toezicht op pensioenfondsen niet valt onder de competentie van de Europese Centrale Bank” (Draghi, toespraak Nederlandse Parlement 11 mei 2017). Dit is een logische uitspraak, want pensioenfondsen geven geen garanties aan hun deelnemers en evenmin streven ze naar winst. Ook hebben pensioenfondsen geen aandeelhouders. De pensioenfondsen zijn verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de regelingen en moeten handelen binnen het kader van de nationale wetgeving. In IORPII staat niet dat ze de verantwoordelijkheid voor deze uitvoering moeten overdragen aan de Staat. De Staat moet er wel op toezien dat de uitvoering op de juiste manier geschiedt, in het belang van de deelnemers. Het geldt voor alle deelnemers, dus niet uitsluitend de toekomstige gepensioneerden, ook de reeds gepensioneerden. De bemoeienis van de Staat strekt ook niet zo ver dat over toekomstige verplichtingen kan worden gesproken. Immers, voor toekomstige verplichtingen is nog geen premie afgedragen. Het gaat uitsluitend om de huidige verplichtingen van een pensioenfonds.

U kunt zich als bestuurder niet onttrekken aan uw verantwoordelijkheid. Uw gebrek aan daadkracht om het belang van de deelnemers aan het fonds te beschermen is beschamend en in feite zou u moeten opstappen vanwege vergaande incompetentie. Zoals we echter in de aanhef van deze brief hebben geschreven, nodigen wij u uit om in overleg te gaan, hoe u zich kunt rehabiliteren naar de pensioengerechtigden die u vertegenwoordigt in het bestuur.

Gelet op het enorme belang van de betrokkenen rekenen wij op uw reactie binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief.

Hoogachtend,

Rob Vellekoop

Ad Broere

13 februari 2020

Geachte heren Vellekoop en Broere,

Uw brief van 30 januari 2020 hebben wij in goede orde ontvangen. Ik deel uw zorg over het kunnen uitkeren van een goed pensioen aan gepensioneerden en toekomstig gepensioneerden. Uit uw brief maak ik op dat u verwacht dat bestuurders zich niet aan de Nederlandse wet hoeven te houden. Die aanname is onjuist. Daar wordt door De Nederlandsche Bank op toegezien. Aan uw verzoek om daarvan af te wijken kan ik dan ook niet voldoen. Wat PFZW wél doet is zich actief inzetten om te komen tot een nieuw pensioencontract. Ik wil u daarbij ook wijzen op de ledenbijeenkomsten van FNV over de inzet voor een nieuw pensioencontract. Wij zien echter geen opening in de huidige wettelijke regelgeving om anders te handelen. ln het vervolg van deze brief leggen wij u dat verder uit.

PFZW deelt uw zorg dat al jaren niet is geïndexeerd. PFZW is echter op grond van de regelgeving (Pensioenwet en het FTK) gehouden aan een marktwaardering met de rente die DNB publiceert. Het klopt dat Europese regels ook ruimte bieden om een andere rente te hanteren, maar in Nederland heeft de politiek deze keuze gemaakt. Voor PFZW is dit dus – helaas – een gegeven. Wanneer wij vragen waarom deze politieke keuzes zijn gemaakt, krijgen wij het volgende antwoord. ln de huidige pensioenregeling vormt zekerheid over de toegezegde pensioenen het uitgangspunt. Bij die zekerheid hoort de risicovrije actuele marktrente als waarderingsmaatstaf voor de pensioenverplichtingen. Met de actuele marktrente als waarderingsmaatstaf is er bovendien evenwicht in waardering tussen de beleggingen en de pensioenverplichtingen. De beleggingen worden immers ook tegen marktwaarde gewaardeerd. Door te kiezen voor de actuele marktrente als waarderingsmaatstaf, is het daarnaast (theoretisch) mogelijk om voor alle verplichtingen een obligatie aan te schaffen, waarmee een pensioen met 100% zekerheid uitgekeerd kan worden. Technisch gesproken begrijpen wij dit antwoord.

Maar wij zetten er wel een aantal kanttekeningen bij. Ten eerste constateren wij dat de zekerheid over de toegezegde pensioenen er niet is, getuige de recente dreiging van pensioenkortingen. Ten tweede willen wij de pensioenen niet 100% zeker inrichten, omdat dat – nog los van het feit dat niet voor al onze verplichtingen obligaties beschikbaar zijn – zou betekenen dat pensioenfond~en geen beleggingsrisico meer kunnen nemen. Pensioenfondsen hebben er in het verleden juist voor gekozen – en kiezen er nog steeds voor – om wel beleggingsrisico te lopen. Naar verwachting biedt dit op de lange termijn namelijk ruimte om de pensioenen te kunnen indexeren tegen een betaalbare premie.

De gedaalde marktrente heeft de dekkingsgraden in de laatste jaren negatief beïnvloed, en dat is niet in voldoende mate gecompenseerd door de positieve beleggingsrendementen. Pas als een pensioenfonds voldoende buffers heeft opgebouwd, mag het indexeren. Daar staat tegenover dat een pensioenfonds niet direct de aanspraken hoeft te verlagen als de dekkingsgraad lager is dan 100%. Voor de premie mag een pensioenfonds rekening houden met (een voorzichtige inschatting van) de verwachte beleggingsrendementen voor de toekomst. Met marktwaardering op basis van de rente, zouden de premies ongeveer twee keer zo hoog moeten zijn. PFZW stelt zich al langer op het standpunt dat de huidige zekerheid losgelaten moet worden, zodat pensioenfondsen en hun deelnemers niet langer onnodig hoeven te lijden onder rente-effecten.

ln het kader van het onlangs gesloten pensioenakkoord wordt deze lijn nu uitgewerkt, en hopelijk geeft dat snel andere mogelijkheden voor pensioenfondsen. PFZW denkt actief mee aan mogelijke aanpassingen van het pensioenstelsel. Wij vertrouwen erop u hiermee meer inzicht te hebben gegeven in de redenen waarom PFZW de pensioenen nu niet mag indexeren.

Met vriendelijke groet, A.J. Vink, Plv. voorzitter