Het lijkt erop dat de pensioengerechtigden van het ABP – en andere pensioenfondsen- zijn vastgezet in de virtuele realiteit van De Nederlandse Bank. De dekkingsgraad is beneden 100% gezakt en dat betekent dat het ABP niet in staat zou zijn om op de lange termijn aan zijn pensioenverplichtingen te kunnen voldoen. Die rekenrente is laag, niet meer dan 1,6% en daalt waarschijnlijk nog verder. In dit artikel licht ik toe dat de werkelijkheid totaal anders is en dat er geen sprake is van een tekort, integendeel er is een enorm overschot. Begrippen zoals dekkingsgraad en rekenrente lijken te zijn opgevoerd om ons af te leiden van de feiten met betrekking tot aanvullende pensioenen.
De dekking die het ABP heeft om aan de toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen, wordt berekend op basis van de gerealiseerde belegde reserve. Deze reserve neemt toe omdat er rendement wordt behaald. In 2014 bedroeg het netto rendement € 43,8 miljard en de netto belegde reserve was eind 2014 € 347 miljard. Als er een rendement zou zijn behaald dat gelijk is aan de rekenrente, dan zou het slechts € 5,5 miljard zijn geweest, dus € 38,3 miljard minder. Omdat het werkelijke rendement van het ABP aanzienlijk hoger ligt dan het virtuele rendement wordt het gat tussen de feitelijke en de virtuele reserve steeds groter. Als er bijvoorbeeld op 1 januari 1986 een bedrag met een tegenwaarde van 1.000 euro zou zijn gestort voor een pensioen dat op 1 januari 2016 ingaat, dan zou er op basis van de toepassing van een rekenrente van 1,6% op 1 januari 2016 virtueel een pensioenvermogen van € 1.610 beschikbaar zijn gekomen. De werkelijke groei is echter niet 1,6% maar 4%, het pensioenvermogen bedraagt daardoor € 3.243. Twee keer zo veel, dus. De pensioengerechtigde krijgt echter een uitkering gebaseerd op € 1.610 opgebouwd pensioenvermogen. De vraag luidt: wat doet het pensioenfonds met het vermogen van € 1.633 dat er wel is, maar niet aan de pensioengerechtigde wordt uitgekeerd?
De gepensioneerden worden benadeeld omdat de pensioenbetalingen zijn gebaseerd op de virtuele en niet op de feitelijke reserve. Dit heeft tot gevolg dat de pensioenen zelfs licht zijn gedaald in 2016. De vraag dringt zich op wat men met deze politiek nu eigenlijk voor ogen heeft. Vroeg of laat valt er een enorm bedrag vrij en naar wie gaat dat dan toe? Het uitgangspunt is dat de pensioenen in de toekomst betaalbaar moeten blijven. De redenering die daarbij wordt gevolgd is nogal verwarrend. Aanvullende pensioenen worden anders dan dat met de AOW het geval is niet uitbetaald op basis van een omslagstelsel, dus dat de nu werkenden betalen voor de gepensioneerden, maar dat de pensioenen worden betaald uit door henzelf opgebouwd vermogen. Hoe wordt dit vermogen opgebouwd? Uit premies die tijdens de actieve periode worden afgedragen aan het pensioenfonds en door de vermeerdering door rendement over het opgebouwde vermogen. Als de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt, dan vervalt de premiestorting en resteert het dan gevormde vermogen. Dit vermogen loopt enerzijds terug door pensioenbetalingen en anderzijds blijft het door renderen, dus neemt het toe. Het vermogen moet voldoende zijn om het verschil tussen uitbetaling en rendement vanaf de pensioengerechtigde leeftijd tot het overlijden te kunnen bekostigen.
Het ABP zou het vermogen dat beschikbaar is voor pensioengerechtigden –administratief- moeten loskoppelen van het vermogen dat in opbouw is van de actieven. De twee staan immers los van elkaar. De actieven zijn nog in de opbouwfase en het vermogen dat zij opbouwen wordt ‘gevoed’ met premies, in tegenstelling tot het vermogen van de gepensioneerden. Door de twee vermogens te vermengen worden appels met peren vergeleken. Het voorkomt ook misplaatste conclusies als zouden de jongeren voor de ouderen werken. Elke generatie spaart voor zijn eigen pensioen.
Op basis van de informatie op de ABP website heb ik een poging gedaan om de vermogens uit elkaar te halen, zie de tabel hieronder:
De actieven blijken een claim te hebben op de in 2014 beschikbare belegde reserve van € 20,5 miljard en de actieven ex-deelnemers ook wel slapers genoemd, van € 3,2 miljard. Voor het verzekeringsbedrijf van het ABP zou € 2 miljard worden gereserveerd. Het vermogen dat is opgebouwd door de gepensioneerden bedraagt eind 2014 € 321,3 miljard.
Ik ga uit van een gemiddelde levensverwachting van 20 jaar tussen de pensioengerechtigde leeftijd en het overlijden. In 2014 werd € 8 miljard uitbetaald aan de gepensioneerden . Als er geen verhogingen van de pensioenen zijn in de komende 20 jaar en als we er voor de vereenvoudiging van uit gaan dat 100% van de pensioengerechtigden in 2014 een levensverwachting had van 20 jaar, dan moet er uit de reserves € 160 miljard worden opgehoest. Het overschot bedraagt dan in 2034 als deze generatie gepensioneerden is uitgestorven € 161 miljard. En dan ga ik er ook nog vanuit dat er de komende 20 jaar op het vermogen van de gepensioneerden geen rendement wordt behaald, dus dit vermogen risicovol beleggen is niet alleen ongewenst maar ook onnodig. Het zou in het belang van de samenleving zijn als het vermogen dat voor gepensioneerden beschikbaar is zou worden belegd in Nederlandse woninghypotheken tegen een eerlijke rente, van bijvoorbeeld de loonstijging plus een half procent.
Wat gebeurt er met het enorme overschot? In 2034 komt het aan niemand meer toe en ligt het in de lijn van de verwachting dat de staat het tot zich zal nemen. Daarom moet het ABP – evenals de andere pensioenfondsen- uit de virtuele wereld stappen en het pensioen laten toekomen aan hen die er recht op hebben. Een behoorlijke uitkering ineens zou al een stap in de goede richting zijn.
Het komt er dus op neer dat het pensioenvermogen dat tijdens de actieve periode wordt opgebouwd door premiestortingen en door rendement op het belegde vermogen, slechts voor een deel ook daadwerkelijk wordt uitgekeerd aan de pensioengerechtigde.
© Ad Broere