Mevrouw Wortmann (ABP pensioenfondsbestuurder) verwees in een schriftelijke reactie naar artikel 2 van de pensioenwet als onderbouwing van het feit dat het ABP het begrip ‘marktwaardering’, zoals verwoord in de pensioenwet correct uitvoert. Deze reactie vormde de aanleiding tot een – interessante- en uitgebreide schriftelijke reactie naar mevrouw Wortmann:
“Geachte mw. Wortmann-Kool,
U zond mij bovenvermeld besluit als reactie op mijn opmerking dat het ABP de Pensioenwet niet correct uitvoert. U verwees naar artikel 2 van dit besluit, waarin uw opvatting over “marktwaardering” zou worden onderbouwd.
Echter in artikel 2 wordt uitsluitend gesproken over de “hoogte van de technische voorzieningen”, lees: verplichtingen. Wel vond ik in de toelichting op artikel 2 van het Ftk dat het gaat om “onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen.” Op zich is dat al een miskenning van het feit, dat de pensioenverplichtingen wel degelijk afhankelijk zijn van bepaalde voorwaarden, anders zou immers nooit gekort kunnen worden. Nog bonter wordt het bij de uitleg over marktwaardering.
Dit begrip zou volgens de toelichting op het Ftk inhouden, dat niet langer gebruik zou kunnen worden gemaakt van een vaste rekenrente, “maar dat de verplichtingen gewaardeerd worden tegen een disconteringsvoet die gelijk is aan de actuele nominale rente en dus marktconform is”.
Het is interessant om de definitie van marktwaardering (Wikipedia) te leggen naast die van het Ftk:
“marktwaarde is het geschatte bedrag waarvoor een artikel op de datum van waardering tussen een bereidwillige koper en verkoper in een zakelijke, objectieve transactie zou moeten worden ingewisseld, nadat de juiste marketing heeft plaatsgevonden, waarbij elk van de partijen voorzichtig, zorgvuldig en zonder dwang gehandeld heeft.“
Een mooi voorbeeld hoe onjuist de redenatie in het Ftk (lees DNB) is, wordt gegeven door de heer Verwoerd en ik citeer “ het gezonde verstand zegt dat toepassing van de marktrente niet tot marktwaarde leidt”. Hij geeft de volgende voorbeelden:
– Als de marktrente wordt toegepast als discontovoet om de contante waarde van de reeds toegekende pensioenaanspraken te berekenen, dan verandert deze contante waarde ( de technische voorziening) als de marktrente verandert.
– Het totaal van de toegekende pensioenaanspraken verandert niet, als de marktrente verandert.
– De termijn waarop die toegekende pensioenaanspraken betaald moeten worden verandert evenmin.
– Het gemiddeld historisch rendement van het pensioenfonds verandert ook niet als de marktrente verandert.
– Verder veranderen de kosten niet die het pensioenfonds betaalt uit het resultaat van de beleggingen, als de rente verandert.
– Dus verandert de gemiddelde jaarlijkse aangroei van het pensioenkapitaal (rendement verminderd met kosten) niet, als de rente verandert.
De marktwaarde van de technische voorzieningen wordt bepaald door het totaal van de toegekende pensioenaanspraken, de termijn waarop die aanspraken betaald moeten worden en de gemiddelde jaarlijkse aangroei van het pensioenkapitaal.
Deze drie factoren zijn niet afhankelijk van de marktrente.
Daarmee kunnen we zien, dat marktwaarde van de technische voorzieningen niet berekend kan worden door marktrente als discontovoet toe te passen.”
Dhr. Verwoerd toont vervolgens aan, dat de vergelijking tussen pensioenfondsen enerzijds, met de markt voor termijncontracten of futures anderzijds, op oneigenlijke gronden berust. Zoals u weet beweert Netspar dat pensioenen vergelijkbaar zijn met termijncontracten of futures. De Nederlandsche Bank heeft deze onzinnige stelling klakkeloos overgenomen.
De verschillen tussen termijncontracten en pensioenen zijn:
– termijncontracten worden dagelijks verhandeld; pensioenaanspraken niet.
– bij termijncontracten is sprake van een vaste levering; pensioenaanspraken zijn onderhevig aan veranderingen.
– Het één is een contract, juridisch afdwingbaar. Het ander is een toezegging onder voorwaarden.
In het Ftk wordt volledig voorbijgegaan aan de intrinsieke waarde; laat staan dat partijen hierop invloed zouden kunnen uitoefenen. Het moge duidelijk zijn, dat hierdoor de in de pensioenwet gegeven directieven met voeten worden getreden.
Waar die onjuiste toepassing toe leidt, weten we inmiddels. Zij veroorzaakt discontinuïteit. Denk aan het feit dat de zogenoemde risicovrije rente in een jaar tijd is gedaald van 1,4% naar 1,1% naar 0,8% naar 0,3% met alsmaar alarmerende berichten in de media. Je vraagt je af, wat risicovrij aan deze rente is en voor wie…
De redenering van Dhr. Verwoerd volgens kan worden vastgesteld dat 1% rentedaling geen invloed heeft op de technische voorzieningen van pensioenfondsen. Het Ftk heeft pensioenfondsbestuurders kennelijk in de richting van onnadenkende toepassing van die regels geduwd. In tegenspraak daarmee zeggen ze dat: “het niet meer is uit te leggen aan de deelnemers” en stellen, dat zij voor zeker 60 jaar aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Daarmee denken pensioenbestuurders kennelijk dat zij voldoende tegengas hebben gegeven aan SZW en DNB, om later gevrijwaard te zijn voor kritiek op hun passieve houding jegens het verkeerd toepassen van de Pensioenwet en het IORP II.
In de toelichting op het Ftk wordt gesproken over een vaste rekenrente in een eerder tijdsgewricht, toen de norm van 4% rendementsverwachting was voor het vaststellen van de verplichtingen. Deze methodiek heeft nimmer aanleiding gegeven tot problemen.
Dat doet de vraag rijzen waarom deze redelijk rekenwijze op de schop moest. In mijn opinie is de meest voor de hand liggende verklaring, dat DNB (en de regering) toe willen naar een systeem, dat naadloos aansluit bij de wensen van verzekeringsmaatschappijen. Ook daar wordt immers per individu de balans opgemaakt.
Dat verklaart tevens, waarom DNB (Elderhof en Knot) zulke vergaande uitspraken doen in de media: “De ouderen roven de spaarpot van de kinderen leeg, er moet NU gekort worden en het huidige pensioensysteem is onhoudbaar”.
Echter, niet het pensioensysteem is onhoudbaar, maar het Ftk, dat voorbij gaat aan de pensioenwet artikel 126, lid 2a en aan IORP II, Titel 2 artikel 13, waar met zoveel woorden wordt gezegd, dat bij de berekening van de technische voorzieningen rekening moet worden gehouden met de verwachte beleggingsopbrengsten van de beheerde activa. En dat is iets totaal anders dan uitgaan van een risicovrije rente voor de berekening van de technische voorzieningen.
Aangezien Nederland IORP II heeft geratificeerd, (zoals bevestigd door minister Koolmees in de Tweede Kamer) dient zij deze regels te implementeren in de wet.
Overigens voldoet artikel 126 lid 2a van de Pensioenwet, volmaakt aan het voorgaande.
Het is bekend, dat verzekeraars aanzienlijk lagere netto rendementen genereren dan pensioenfondsen door o.a. hogere kosten in rekening te brengen. Als de pensioenfondsen worden gedwongen om te korten, dan worden de verschillen met de verzekeraars minder groot, waardoor de vergelijking met verzekeraars minder ongunstig lijkt. Om voornoemde redenen zou DNB als toezichthouder gediskwalificeerd moeten worden.
Overigens stelde mw. Kellermann in 2012 in periodiek ‘De Nederlandsche Bank’, dat alle oudere en gepensioneerde werknemers in het verleden te weinig premie zouden hebben betaald.
Ik heb daar destijds op gereageerd met verwijzing naar de uitnamewetten, die ABP de lieve somma van 32 miljard gulden aan inkomsten scheelde. Hoezo, de werknemers hebben te weinig betaald? Ik heb daar nooit een reactie op mogen ontvangen. Wel heeft de toenmalig minister president Lubbers in dagblad Trouw in 2012 erkend, dat dit nooit zo had mogen gebeuren.
Ik begrijp, dat mw. Kellermann alleszins voldeed aan de eisen van DNB om bestuursvoorzitter te worden van pensioenfonds PFZW.
Conclusies:
1. Door het niet juist uitvoeren van de pensioenwet heeft het ABP haar crediteuren gedurende meer dan 10 jaren de hun toekomende indexatie onthouden.
Ik meen dan ook, dat de directeur van het ABP (Mevrouw Beuken) ondanks meerdere attenderingen op de wettekst en de verkeerde toepassing hiervan, bewust die argumenten heeft genegeerd en zo schade heeft toegebracht aan zowel het ABP alsook aan de crediteuren om de aan ABP toevertrouwde middelen integer te beheren en aldus de rechten van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden te beschermen.
Het is daarom wrang te vernemen, dat Mevrouw Beuken (ondanks haar falen) daarvoor een geldelijke beloning ontvangt van meer dan € 250.000 ofwel ruim boven de Balkenendenorm.
Ik moge ter verdere onderbouwing verwijzen naar de 16000 cliënten, waarvan de uitkering werd stopgezet, wat later moest worden gecorrigeerd.
2. Het bewust verkeerd voorlichten van de volksvertegenwoordiging door DNB, dient ertoe te leiden dat deze instantie met onmiddellijke ingang dient te worden ontheven van een aantal functies m.b.t. de pensioensector. Te weten: haar veto voor het benoemen van bestuurders en het ontwerpen van teksten, betrekking hebbend op de pensioenwet.
Ik verwijs in dit verband naar een schrijven van dhr. P. Lakeman, die zulks in iets andere bewoordingen onderbouwt.
In elk geval dienen ook hier persoonlijke consequenties te worden getrokken uit voornoemde misleiding.
3. De handelwijze van DNB en SZW roept onweerstaanbaar het beeld op van een manipulerende overheid, waarbij de situatie bij de belastingdienst klein bier is, vergeleken met wat op pensioengebied speelt, met miljoenen deelnemers en vele tientallen miljarden als inzet.
Dat SZW het in feite eens is met een verandering van de rekenrente moge blijken uit het feit, dat bij aanvaarding van het nieuwe pensioenstelsel de huidige systematiek wordt verlaten, terwijl de facto de grote verandering ligt in het meer individueel maken van ons geweldige pensioensysteem, met verlies van minimaal 60 mrd euro aan geschatte kosten, op te brengen door… U weet het antwoord.
Hier past een parlementaire enquête.
was getekend: J. Bezema“