Uit de ingezonden brieven naar kranten blijkt, dat er steeds meer mensen heel goed in de gaten hebben welk spel er wordt gespeeld door de overheid en De Nederlandsche Bank (DNB) met betrekking tot de aanvullende pensioenen en in het bijzonder de rekenrente.
ingezonden brief
Dit is een gedeelte uit een ingezonden brief in dagblad Trouw:
“Ineens lijkt 2020 het jaar te worden waarin bijna 8 miljoen Nederlanders hun pensioen(opbouw) zien krimpen. Van de twee metaalfondsen PME en PMT was al bekend dat ze volgend jaar waarschijnlijk moeten snijden in de uitkeringen. Maar nu kijken ook deelnemers van de twee grootste fondsen (overheidsfonds ABP en zorgfonds PFZW) dat scenario plots in de ogen, zo blijkt uit de kwartaalcijfers die gisteren bekend werden. Oorzaak: aangescherpte regels, in combinatie met de lage rendementen waarmee de fondsen moeten rekenen in hun begroting.
Dat wringt nogal in hun directiekamers: het zijn juist deze twee factoren waar de fondsen geen controle over hebben. Allemaal benadrukken ze dan ook hoe goed het gaat met hun beleggingen, met de maandelijkse miljardenopbrengst daarvan. Maar door allerlei ontwikkelingen in de wereldeconomie blijft de zogeheten rekenrente dalen. En met die rekenrente moet worden berekend hoeveel geld ze op de bank moeten hebben om straks iedereen zijn beloofde pensioen te kunnen uitkeren. De rekenrente is historisch laag en lijkt voorlopig niet omhoog te kruipen. Dat maakt dat er nu veel geld nodig is om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen.
Vandaar dat directeur van het zorgfonds Peter Borgdorff oproept die rekenrente anders – lees: gunstiger – te berekenen.”
Dirk Waterval
Uit deze ingezonden brief blijkt het spanningsveld tussen de werkelijkheid van de pensioenfondsen en de virtuele werkelijkheid van de overheid en DNB.
rekenrente uitgelegd
Uit het programma ‘Hollandse Zaken’ van Omroep Max blijkt dat veel mensen geen snars begrijpen van wat die rekenrente is en waarom hun pensioenen worden gekort als gevolg van die rekenrente.
Ik wil proberen met een simpel voorbeeld duidelijk te maken hoe het zit met rekenrente.
Stel dat iemand op zijn 45ste een miljoen euro wint in de loterij. Belastingvrij. Hij heeft een goed inkomen en wil blijven werken als ZZP’er en IT specialist tot zijn 60ste . Hij heeft die miljoen nu niet nodig, maar wil vanaf zijn 60ste zijn dromen kunnen waarmaken. Hij rekent daarom op € 200.000 per jaar tot zijn 70ste , daarna laat hij het pensioen ingaan dat hij bij een verzekeringsbedrijf heeft ondergebracht. Er moet dus op zijn 60ste € 2 miljoen beschikbaar zijn. Na zijn 60ste wil hij niet meer met beleggen bezig zijn. Het geld wil hij dan opbergen in een digitale kluis.
In vijftien jaar tijd moet zijn loterijprijs van € 1 miljoen dus verdubbelen. Hij laat zich adviseren door een vermogensadviseur die hem voorrekent dat hij gemiddeld gedurende vijftien jaar 4,75% moet ‘verdienen’ door de €1 miljoen te beleggen.
De vermogensadviseur stelt voor om € 400.000 in obligatieleningen te beleggen en € 600.000 in aandelen. De vermogensadviseur rekent met een rente van 2 procent per jaar op de obligatieleningen en 7,8 procent per jaar op de aandelen. Dit levert precies genoeg op om in vijftien jaar de €1 miljoen te verdubbelen.
kromme redenering
Wat doen nu de overheid en De Nederlandsche Bank? Die gaan ervan uit dat het rendement niet 4,75 procent is, maar slechts 1,1 procent. Want dat is de rente op het deel van de obligatieleningen dat als ‘risicoloos’ kan worden aangemerkt.
Als de vermogensadviseur de redenering van De Nederlandsche Bank zou volgen dan heeft zijn klant niet € 2 miljoen op zijn 60ste , maar € 1,17 miljoen. Dit is € 800.000 minder dan de klant voor ogen had. Zou hij toch € 2 miljoen beschikbaar willen hebben, dan zou hij nu € 1,7 miljoen moeten storten.
Er moet dus volgens de redenering van De Nederlandsche Bank veel meer beschikbaar zijn om het beoogde bedrag te kunnen uitkeren, dan er volgens de op 80 jaar ervaring gebaseerde praktijk nodig zou zijn.
Zo zit het ook met de pensioenen bij de pensioenfondsen. Gedwongen door de heel lage rekenrente moet er nu al het grootste deel van het bedrag beschikbaar zijn om de toezeggingen aan de pensioengerechtigden te kunnen waarmaken.
Stel dat de overheid eisen mag stellen aan de manier waarop jij je oudedagsvoorziening tussen je 60ste en je 70ste hebt geregeld. De overheid zou dan zeggen: als je ambitie € 200.000 per jaar is dan moet je van mij nu € 1,7 mln inleggen. Als je antwoordt dat je dat geld niet hebt dan zegt de overheid: dan moet je helaas van mij je ambitie bijstellen. Want volgens mij heb je straks op je 60ste maar € 1,17 mln dus moet je “korten”. Van € 200.000 naar € 117.000. Als je dan meer verdient dan 1,1% mag je dat meerdere bij het vermogen bijschrijven. Dan moet je gaan bijhouden hoeveel meer je verdient en dat druk je uit in de dekkingsgraad. Als die dekkingsgraad boven de de 100 komt dan mag je 10% van dat meerdere gebruiken voor verhoging van je ambitie. Maar als je in een jaar onder de 100 komt moet je 10% van het verschil toepassen als korting op je ambitie. Stel nu dat elk jaar inderdaad 4,75% wordt gemaakt. Dat betekent dat je elk jaar 3,65% overhoudt. Daarmee komt je vermogen steeds verder boven de 100. Je “dekkingsgraad” groeit van 100% in het eerste jaar, naar 170% in het vijftiende jaar. Dat betekent dat je inclusief dat laatste jaar 170% van 117.000, dus 200.000 hebt gespaard. Hetzelfde als in de uitgangssituatie zonder overheidscontrole. Maar is je ambitie nu ook volgens de formule van het pensioenakkoord gegroeid naar €200.000 per jaar? Je raadt het al: dat is niet het geval. Elk jaar mocht je 10% van de waarde boven de 100 gebruiken als indexatie van je ambitie. Na vijftien jaar heb je op die manier je ambitie geïndexeerd met ruim 50%. Je ambitie is verhoogd met dit percentage en komt uit op 176.750. Maar je had toch € 2 mln bij elkaar gespaard? Ja, maar de regels zijn nu eenmaal dat je voor de voorzichtigheid 10% van de dekkingsgraad boven de 100 mag gebruiken voor indexatie. Dus aan het eind blijft er geld over dat je niet voor indexatie mag gebruiken. Dat geld is bedoeld voor jongeren die geboren zijn na 2008, want volgens het CPB gaan die er anders op achteruit.
Rob de Brouwer
Indexatie is binnen de huidige context slechts een illusie. Door het toepassen van de lage – op risicovrije beleggingen gebaseerde – rekenrente holt de pensioengerechtigde – jong en oud- steeds achter de feiten aan. Alles wat er meer wordt verdiend op de gestorte premies is – op papier – nodig om aan de verplichtingen tot in een verre toekomst van tachtig jaar te kunnen voldoen. Dus wat er ‘in kas’ zit moet erin blijven, omdat anders het pensioenfonds volgens de theorie altijd te kort schiet in het voldoen aan de verplichtingen op zeer lange termijn. Zo komt het dat deze generatie ouderen, maar ook de toekomstige generatie(s) het woord indexatie uit hun woordenboek kunnen schrappen zolang deze rekenmethode blijft bestaan. Ondanks dat het geld bij de fondsen nog verder zal toenemen zolang er een positief verschil is tussen wat er werkelijk wordt verdiend op de beleggingen en in theorie.
Autofabrikant Henry Ford heeft gezegd: “Het is maar goed dat mensen niet in de gaten hebben hoe banken en het geldsysteem werken. Als ze dat wel zouden doen dan zou de revolutie voor de volgende dag uitbreken.” Hetzelfde geldt voor de rekenrente. Hopelijk heeft dit artikel bijgedragen aan een beter begrijpen van hoe wij kort worden gehouden.
© Ad Broere